Het grote verlies: of, het Pontificaat van Jorge Bergoglio
Door Vigilius[1] verschenen op Rorate Caeli Blogspot
Onderstaand artikel is lang en soms moeilijk maar het geeft alarmerend aan wat de “theologie” van paus Franciscus is: ten diepste binnenwerelds. Zijn Kerk is maar een van de spelers in de wereldbroederschap van de mensen en daarmee heeft Christus zijn centrale positie als Godmens en Verlosser verloren. Feitelijk de totale afbraak van het christendom. Lees en oordeel zelf. (CM)
Het pontificaat van Jorge Bergoglio wordt gekenmerkt door tal van ambivalenties. De paus spreekt zich bijvoorbeeld uit tegen de woke-ideologie, maar ontvangt voortdurend vertegenwoordigers van ditzelfde milieu; hij verzet zich tegen “nichterigheid” in de seminaries en is tegelijkertijd de grootste promotor van de homobeweging in de Kerk; hij noemt abortus moord en toch laat hij zijn Curie aartsbisschop Paglia opvallend terughoudende verklaringen verspreiden over deze ernstige zaak; hij stuurt kritische brieven naar de Synodale Weg, maar laat uiteindelijk alles over aan de Duitsers, terwijl hij bisschop Strickland ontslaat, de uitoefening van de Ordo Antiquus actief verhindert en conservatieve spirituele bewegingen vernietigt; hij doet relativistische uitspraken over religie en trekt deze vervolgens weer in, geeft Eugenio Scalfari verschillende interviews met een uiterst dubieuze theologische inhoud terwijl hij catecheses geeft waarin tegengestelde standpunten worden geformuleerd, enzovoort.
Deze dubbelzinnigheden en het feit dat de paus nooit formeel zijn leerstellige primaat heeft opgeëist voor het formuleren van een ketterij hebben vaak verwarring veroorzaakt in het conservatieve kamp en – samen met de zorg om het pauselijke ambt niet te beschadigen – de neiging aangemoedigd om schijnbaar genuanceerd te blijven ondanks alle kritiek op individuele punten. Een van de veelgehoorde relativeringsverhalen is dat Franciscus grillig van aard is, vooral politiek en praktisch georiënteerd, helemaal geen systematisch-theoretische geest is en bovendien omringd wordt door slechte adviseurs.
Nu wil ik niet ontkennen dat deze tegenstrijdigheden en inconsistenties bestaan. Toch ben ik niet van mening dat er in dit pontificaat geen systematische benadering ontdekt kan worden.
Er kunnen ambiguïteiten zijn in de persoonlijkheid van de paus zelf en overblijfselen van traditie die steeds weer opduiken, evenals irritant uiteenlopende Vaticaanse uitspraken. Ik wil in het midden laten of en in hoeverre de vreemde incoherenties van geplande, tactische aard zijn om de conservatieven van tijd tot tijd gerust te stellen en de weerstand tegen dit pontificaat in te dammen. Vermoedelijk is dit af en toe het geval. Over het geheel genomen lijkt het me echter dat dit echte verwarringen zijn, maar van het soort dat niet gebeurt door een gebrek aan een organiserend centrum; ze zijn juist het intrinsieke gevolg van het systeem dat, naar ik aanneem, het bestaan van de Kerk volledig wil herdefiniëren en waarvan de gevolgen in een instituut dat zo oud is als de katholieke Kerk wel chaotisch moeten zijn.
Het is veelzeggend dat Franciscus zelf zei dat hij “veel rotzooi maakt”, en tegelijkertijd anderen opriep om onrust en chaos te creëren.[2] Uiteindelijk is chaos echter geen doel op zich, maar zowel een onvermijdelijk gevolg van de revolutie als het middel om die revolutie te realiseren. Zo zit er in zekere zin een revolutionaire stroming onder de dubbelzinnigheden en de af en toe optredende traditionele overblijfselen, namelijk een spirituele primaire tendens die het werkelijke bepalende centrum van het Bergogliaanse tijdperk vormt – soms meer, soms minder openlijk zichtbaar. Men moet zich niet laten verblinden door documenten als Dignitas infinita.
“Elke grote gedachte is onrechtvaardig,” zegt Nicolás Gómez Dávila. Dit komt omdat men natuurlijk altijd meer zou kunnen differentiëren, meer accenten, nuances en dubbelzinnigheden zou kunnen claimen. Maar de principiële onrechtvaardigheid ervan doet niets af aan de fundamentele waarheid van het idee. Bovendien hebben we zulke gedachten nodig, omdat we zonder die gedachten ons perspectief zouden verliezen en onszelf zouden verliezen in het struikgewas van die gretigheid om te differentiëren die in het academische veld wijdverbreid is en die heel goed in staat is om te differentiëren totdat het fenomeen verdwenen is en we helemaal niets meer kunnen zien. Het is de taak van het denken om het fenomeen zo duidelijk mogelijk te maken.
In het volgende wil ik het hebben over het Bergogliaanse systeem, waarvan ik overtuigd ben dat het bestaat. Dit wil geenszins zeggen dat Franciscus een belangrijk theoloog is. Dat is hij zeker niet; in werkelijkheid heeft Jorge Bergoglio nooit noemenswaardige stellingen geformuleerd. In feite is het meest indrukwekkende kenmerk van dit pontificaat juist de vasthoudendheid waarmee Bergoglio, gewetenloos en zelfverzekerd zoals alleen middelmatige geesten kunnen zijn, een oud project dat hij geenszins heeft uitgevonden naar zijn voltooiing heeft gestuwd. Ironisch genoeg ligt zijn enige historische betekenis precies in deze louter katalytische effectiviteit, die als een donkere vloek op zijn nagedachtenis zal wegen.
Fratelli tutti
Er is een opmerkelijke kleine toespraak van Franciscus uit de vroege fase van zijn pontificaat, die hij hield tot zijn vriend, de Anglicaans-Episcopaalse geestelijke Tony Palmer, die later stierf bij een ongeluk in 2014. Dat deed op zijn mobiele telefoon, zodat Palmer deze boodschap kon presenteren aan de deelnemers van een Pinkstercongres[3]. Aan het begin van deze video, die zich voordoet als spontaan maar toch systematisch gepland is, verontschuldigt de paus zich voor het feit dat hij geen Engels maar Italiaans spreekt, om vervolgens bewust van categorie te veranderen door te zeggen dat hij helemaal geen Engels of Italiaans wilde spreken, maar “hartelijk” met “de grammatica van de liefde”.
Dit is briljant geënsceneerd. In plaats van rationeel-onderscheidende theologische termen, die een argumentatief dispuut mogelijk zouden kunnen maken en dus een legitieme oppositie omwille van de waarheidsvraag, wordt het emotionele niveau gebruikt, wat een slimme tactische manoeuvre is waarmee mogelijke tegenstanders van de inhoudelijke positie die Franciscus voorstaat, a priori gedelegitimeerd en uit het veld geslagen worden. Het geëmotionaliseerde coördinatiesysteem dat de spreker zonder meer opzet, opent een hoogst moreel discours waarin alle bezwaren ertegen meteen hardvochtig en kwetsend moeten overkomen. Franciscus bepaalt de spelregels, zelfs voor zijn tegenstanders. Tegelijkertijd komt deze “toespraak vanuit het hart” precies overeen met de gepresenteerde kernzorg, die door de gekozen retorische methode zowel veiliggesteld als gerealiseerd wordt: eenheid over grenzen heen en onvoorwaardelijke broederschap. Volgens de bisschop van Rome realiseert hij beide al als hij hem expliciet zijn “bisschop-broeder Tony Palmer” noemt. In dit scenario kan de criticus van dergelijke nadruk op eenheid niet anders dan een schurk zijn. In zijn verharding negeert de criticus het expliciet uitgesproken “verlangen van paus Franciscus om broeders en zusters van andere denominaties te omarmen” en geeft hij de voorkeur aan de theologische verschillen die de paus expliciet en zonder onderscheid als zondige verdeeldheid bestempelt.
In het verdere verloop van zijn toespraak, die wordt beheerst door de grammatica van de liefde, wendt de paus zich tot het verhaal van Jozef uit het Oude Testament, dat het organiserende centrum van zijn hele toespraak vormt. Jozefs broers gaan, gedreven door honger, naar Egypte om brood te kopen. Hun geld, merkt Franciscus met een geladen uitdrukking op, is niet genoeg om te eten. Maar dan vinden ze iets dat nog belangrijker is dan brood, namelijk de hereniging met hun broer. “We hebben allemaal geld,” zegt Franciscus, “het geld van onze cultuur, onze geschiedenis, we hebben veel culturele rijkdom, en religieuze rijkdom, en we hebben verschillende tradities.” En nu komt de grote confrontatie: “Maar we moeten elkaar als broeders ontmoeten.” Volgens de paus zijn het de “tranen van liefde”, het verlangen naar gemeenschap, die ons samenbrengen en die veel belangrijker zijn dan de eerder genoemde secundaire rijkdommen van bepaalde religieuze tradities, die de niet-authentieke sfeer vormen van theologische waarheidsvragen en de bijbehorende conflictlijnen. Om het preciezer te zeggen: De “tranen van liefde” maken ons niet in de eerste plaats broeders, maar stellen ons in staat de werkelijke schat te ontdekken die verborgen ligt onder de leerstellige proposities van bepaalde tradities, namelijk dat we altijd al broeders zijn geweest.
Dit formuleert het eenvoudige en toch uiterst consequente basisaxioma van het Bergogliaans wereldbeeld. Het wordt gedomineerd door het idee dat universele broederschap, voorbij secundaire religieuze tradities, het allerbelangrijkste principe is voor moraliteit en concrete politieke actie, maar ook voor de theologie en spirituele praktijk van individuen en de Kerk als geheel.
Tijdens zijn ambtstermijn tot nu toe heeft paus Franciscus de leidende categorie van universele broederschap uitgebreid met het aspect van ecologische verantwoordelijkheid voor “Moeder Aarde”. Beide motieven zijn echter slechts twee kanten van dezelfde medaille. In zijn twee geschriften “Laudato Si” en “Laudate Deum” wordt de zorg voor de planeet het centrale aandachtspunt van de Kerk. Nogmaals, afgezien van het ernstige probleem dat de paus zich hier opwerpt als de hoeder van wetenschappelijk zeer controversiële economische en klimatologisch-ecologische standpunten en daarmee definitief het nauwkeurig gedefinieerde gebied van de magistrale bevoegdheid overschrijdt, probeert Franciscus het ecologische paradigma theologische centraliteit te geven – ver voorbij zijn louter natuurlijke en ethische relevantie.
Daarom zijn de beroemde uitspraken van de paus op een Focolare-bijeenkomst ter viering van de internationale actiedag voor bewustwording tegen milieuvervuiling, bekend als “Dag van de Aarde”, zo belangrijk. Wanneer Franciscus hier verkondigt dat onze gemeenschappelijke menselijkheid de beslissende factor is – zoals wanneer hij zegt: “‘Maar ik behoor tot deze religie, of tot die andere …’ Dat is niet belangrijk!”[4]– deze zin is niet opmerkelijk omdat hij beweert dat de specifieke religieuze affiliatie onbelangrijk is als het gaat om de strijd tegen milieuvervuiling. Dat zou triviaal zijn. Het is eerder relevant omdat Jorge Bergoglio er fundamenteel en ondubbelzinnig van uitgaat dat de strijd tegen milieuvervuiling als integraal onderdeel van de strijd voor een betere, d.w.z. een socialistische wereld van broederschap, de belangrijkste zorg is van religie in het algemeen en dat bijgevolg de andere verschillen tussen religieuze tradities van marginaal belang zijn.
De toewijding aan het idee van universele broederschap voorbij bepaalde religieuze tradities, gevestigd als detheologische kern van het zelfbegrip van de kerk en verrijkt door het socio-ecologische idee van wereldtransformatie, vormt het bepalende centrum van het Bergogliaanse universum. In de ogen van Jorge Bergoglio is het als het ware de articulus stantis et cadentis ecclesiae die het bestaan van de kerk rechtvaardigt. De implicaties van deze paradoxale positie – dat de essentie van een bepaalde traditie, d.w.z. de differentia specifica, bestaat in het relativeren van zichzelf en dus het ontkennen ervan als zodanig – zijn zo monsterlijk voor de katholieke Kerk dat we ze apart moeten onderzoeken in een volgende stap. Maar eerst moeten we het fenomeen voldoende zichtbaar maken.
Hoe weinig overdreven de bewering van dit definitionele centrum is, blijkt uit het feit dat het gedurende het hele pontificaat is blijven bestaan, zelfs op zo’n manier dat het – niet in de laatste plaats om politieke redenen – steeds meer naar voren is gekomen als een alles overheersend principe. Het meest recente voorbeeld is de laatste vastenboodschap van de paus, waarin hij de bevrijding van Israël uit de slavernij in Egypte interpreteert, waarbij hij net als tien jaar geleden allegorisch terugkeert naar het Oosten. De tekst, waarvan het lezen een waar penitentie genoemd kan worden, draagt de titel “Door de woestijn leidt God ons naar de vrijheid”.[5]
Je kunt alles al raden, en je raadt het goed. Farao en het slavenhuis staan voor die “onderdrukkende banden” die “de broederschap die ons oorspronkelijk samenbindt” ontkennen, terwijl die broederschap zelf het “beloofde land” vormt. Daar is het weer, de “fraternità universale”, die in het Duits wordt vertaald als “Geschwisterlichkeit” op de website van het Vaticaan zelf en die de articulus stantis et cadentis ecclesiae bergogliensis vormt. Dienovereenkomstig ontcijfert Franciscus het verlangen van de mopperende Israëlieten naar de vleespotten van Egypte en de slepende heerschappij van de Farao als een verlangen om terug te keren naar “onderdrukkende banden”, welk verlangen identiek is aan de “globalisering van onverschilligheid” die, zoals paus Franciscus ons expliciet in herinnering brengt, door hem werd bekritiseerd tijdens zijn reis naar de migranten in Lampedusa.
Volgens Jorge Bergoglio gaat de vastentijd over het bevestigen van de “droom van het beloofde land” – herhaaldelijk zo genoemd – tegen een “groeimodel dat ons verdeelt” en “de aarde, het water en de lucht vervuilt”. Het koninkrijk van de Farao, dat tegenover het beloofde land staat, wordt echter niet alleen bepaald door economische banden en eco-ethische misvattingen, maar minstens zoveel door banden die te maken hebben met “onze positie”, “traditie” of sociaal-culturele groep. De “vastentijd” is bedoeld om ons deze specifieke relaties te laten herkennen die leiden tot ongelijkheid, zodat we vervolgens de economische, sociale en religieus-traditionele “zekerheid van wat we al hebben gezien” kunnen opgeven ten gunste van het naar buiten treden in de nieuwe wereld van “wereldwijde broederschap en zusterschap”.
Volgens Jorge Bergoglio is deze droom van de “nieuwe wereld” en “nieuwe mensheid”, die niet langer “gebonden is aan geld, bepaalde projecten, ideeën, doelen, onze positie, een traditie of zelfs bepaalde mensen”, niets minder dan de “droom van God” zelf: een droom van het “Beloofde Land waarnaar we op weg zijn als we de slavernij verlaten”. God droomt de socialistische droom van de herontdekking en herontdekking van de universele broederschap die altijd heeft bestaan, waarin de “duisternis van ongelijkheden” wordt verdreven en allen “metgezellen” worden. Het is een droom waarin exclusivistische aanspraken op de waarheid, religieuze dogma’s, onderscheidende religieuze gemeenschapsidentiteiten en alle afgebakende culturele en etnische banden hun vermeende onderdrukkende bindende kracht hebben verloren. Vrijheid, aan de andere kant, wordt gedefinieerd als het overstijgen van de ketenen van particulariteit, als identiteit met de algemeenheid van de kosmos van grenzeloze broederschap en zusterschap.
Het Beloofde Land wordt op een procesmatige manier gerealiseerd; we moeten er met al onze kracht voor werken en onze fixatie op specifieke identiteiten, die als egoïstisch worden beschouwd, overwinnen. Dit betekent, niet in de laatste plaats, dat we moeten vechten tegen onze verleiding, die voortkomt uit onze behoefte aan veiligheid, om een bepaald credo absoluut te maken boven de universele broederschap die altijd heeft bestaan. De pauselijke theorie van broederschap maakt het onvermijdelijk dat alle traditionele theologische overtuigingen zich eraan moeten onderwerpen en dienovereenkomstig opnieuw moeten worden gedefinieerd. Elk martelaarschap omwille van een geloofsbelijdenis moet ook worden opgeheven, net als elke missie die verband houdt met een specifieke geloofsbelijdenis; beide zullen worden getransformeerd in de categorieën van “sociaal engagement” en “luisterdialoog”, die de nieuwe leidende spirituele dimensies zullen worden. Het overwinnen van “onze ideeën” en “onze traditie” en de daarmee samenhangende klassiek-religieuze activiteiten – kortom: het overwinnen van alles wat “achterlijk” (“indietristisch”) is, wordt uitgeroepen tot het centrale religieuze gebod, Gods eigen wil en missie.
Het is duidelijk dat paus Franciscus een autoritaire man met macht is. Mijn stelling is echter dat zijn heerschappij veel minder irrationeel wordt uitgeoefend dan in veel beschrijvingen van dit pontificaat wordt beweerd. Paus Franciscus heeft een basisagenda, en het is de agenda die ik heb beschreven, die hij met opmerkelijke consistentie implementeert in de Kerk. Franciscus is in de eerste plaats geen pragmaticus of politicus; hij is, in zijn eigen woorden, vooral een “dromer”. Om het minder romantisch te zeggen: Jorge Bergoglio is vooral een ideoloog.
Het grote verlies
In het volgende wil ik licht werpen op de theologische diepgang van de theorie dat religieuze tradities slechts van secundair belang zijn, een theorie die nu zelfs door een paus wordt aangehangen. Het zou voor veel religieuze overtuigingen waarschijnlijk moeilijk zijn om de Bergogliaanse relativiteitstheorie te accepteren; zij is waarschijnlijk het meest compatibel met Aziatische spiritualiteiten. Voor de katholieke kerk is zij echter verwoestend.
Cruciaal is het essentiële kenmerk van de katholieke traditie dat zij zichzelf niet ziet als een louter samenstel van tradities. De traditie van de Kerk begrijpt de Kerk fundamenteel niet als een structuur van traditievormingen, d.w.z. van bewuste ideeën, geloofsformules en symbolische praktijken, maar als een innerlijk moment van een ontologische gebeuren waaruit deze traditievorming logischerwijs in de eerste plaats voortkomt. Reeds met de teksten van het Nieuwe Testament bevestigt en getuigt het kerkelijk bewustzijn van deze beslissende gebeurtenis van zijn, waarmee de Kerk staat en valt. Als dit traditionele geloof vervangen zou worden door het geloof in de traditie zelf, zou het nihilisme al zijn intrede hebben gedaan en zou zelfs de traditionele context à la longue verdwijnen. Als de verwijzing naar de traditie niet ondersteund wordt door geloof in de waarheid, d.w.z. in het wezen zelf van het object van de kerkelijke traditie, ontaardt de traditie in een louter formeel “traditionalisme” dat zichzelf niet in stand kan houden. Het voedt zich met een geloof dat al verloren heeft. Ik ken priesters die met inquisitoriale verve traditionalisten waren en enthousiast de Oude Ritus vierden, totdat hun reeds lang bestaande ongeloof, dat ze bij zichzelf niet zagen, zo massaal doorbrak dat ze hun ambt opgaven en even geharde ideologische homoactivisten werden. De twee fenomenen zijn alleen schijnbaar tegenstrijdig. In werkelijkheid zijn het slechts verschillende manifestaties van een identiek nihilisme.
De gebeurtenis waarnaar het traditionele geloof van de Kerk fundamenteel verwijst, is dat God een nieuwe, en daarom bovennatuurlijke, context van zijn in Christus heeft gecreëerd in een onherleidbare daad van genade die oneindig veel verder reikt dan de loutere mogelijkheden van de geschapen natuur. “Als iemand in Christus is, is hij een nieuw schepping” (2 Kor 5,17). De nieuwheid van dit nieuwe zijn werd door de Kerkvaders met grote vrijmoedigheid beschreven als de theosis van de mens, waarin de mens een schepsel blijft, maar in genade oneindig uitgetild wordt boven de sfeer van louter schepping en zo’n innerlijk transformerend aandeel ontvangt in het goddelijke leven, in Gods eigen heiligheid, dat de mysticus Johannes van het Kruis de in Christus getransformeerde mens kan vergelijken met een houtblok dat, wanneer het in een laaiend vuur gegooid wordt, nauwelijks gescheiden kan worden van de omringende gloeiende sintels. In de meer prozaïsche taal van de scholastieke theologie betekent dit dat de Heilige Geest het principe wordt van onze geestelijke handelingen en, in de visio beatifica, zelfs van het menselijk lichaam.
Zoals Augustinus, Thomas van Aquino en John Duns Scotus al beweerden[6], wordt de menselijke geest constitutioneel gekarakteriseerd door een “appetitus innatus” die gericht is op het bovennatuurlijke leven, dat zijn innerlijke voltooiing vindt in de onverhulde contemplatie van God. Hoewel het desiderium in visionem beatificam inherent is aan de mens, kan de geschapen natuur dit bovennatuurlijke doel van haar eigen natuurlijke verlangen nooit zelf bereiken. Bovendien heeft de natuur geen recht op haar volmaaktheid; de gave van het doel blijft pure genade, in die zin dat men er totaal geen recht op heeft. Met andere woorden, het maakt juist deel uit van de wezenlijke natuur van de mens om zo van zichzelf beroofd te zijn en zo weinig autonomie te hebben, dat hij materieel en formeel volledig afhankelijk is van een externe, onbeschikbare vrijheid voor de volmaaktheid van zijn eigen natuur, die genade kan hebben, maar deze genade ook kan weigeren. Hier wordt een afhankelijkheidsrelatie geformuleerd die niet radicaler kan worden opgevat.
Wat in onze context van groot belang is, is dat de katholieke Kerk geen extrinsieke houding aanneemt ten opzichte van het bovennatuurlijke zijn-in-Christus waarvan zij getuigt. In haar verkondiging heeft ze niet simpelweg te maken met iets dat wezenlijk anders is dan zijzelf, maar begrijpt ze zichzelf, zoals ik eerder zei, als een innerlijk moment van het ontologische gebeuren dat hierboven geschetst is. Het nieuwe zijn-in-Christus is de Kerk zelf. Als zijn Geestvervulde lichaam is zij niets minder dan de bovennatuurlijke levensgemeenschap met de vleesgeworden Zoon, van wie zij, als haar samenbrengend bovennatuurlijk hoofd, de Ene, Heilige en Katholieke is, waarin Gods trinitaire levensgemeenschap aan ons geopenbaard wordt. “Extra Christum nulla salus” is feitelijk convergent met “extra ecclesiam nulla salus”.
Bijgevolg zijn menselijke broederschap en de “eenheid van het menselijk ras” inderdaad centrale topoi van het christelijk geloof, maar dat zijn ze alleen in de context van deze bovennatuurlijke verbinding, die strikt moet worden beschouwd. Nogmaals afgezien van de vraag of het zinvol is om te zeggen dat we altijd al broeders zijn qua menselijke wezens en een menselijke familie vormen omwille van de theologie van de erfzonde alleen, wordt de categorie van broederschap alleen een wezenlijk relevante dimensie voor de katholiek onder de bovennatuurlijke overweging van het ecclesiologisch gevormde zijn-in-Christus. Het is volledig in overeenstemming met het Nieuwe Testament dat voor Johannes van het Kruis zelfs de lichamelijke broederschap van de mensheid ontologisch een radicaal secundaire dimensie is.
Tegen deze achtergrond wordt het begrijpelijk waarom de Bergogliaanse positie destructief is voor de Kerk. Het is destructief omdat de paus ten onrechte de ontologische status van de traditie bepaalt, en hij bepaalt die ten onrechte omdat hij ten onrechte het eigenlijke object van het geloof bepaalt. Franciscus laat de Kerk van de Traditie naadloos vallen in de categorie van logische ondergeschiktheid, omdat ze voor hem niets anders is dan een traditie – één onder vele. In deze reductionistische zin is Bergoglio een radicale “traditionalist”: er is geen werkelijkheid die overeenkomt met de traditionele belijdenissen. Voor Jorge Bergoglio zijn het allemaal niet meer dan ideeën en, in principe, willekeurige praktijken; je zou ook kunnen zeggen dat de traditie van de Kerk niet meer is dan een zelfcirculerend discours waarvan de aanspraak op waarheid is uitgevonden door mensen die, vanwege een psychologisch verklaarbare behoefte aan afbakening, zichzelf graag in slaap sussen en losstaande klerikale speciale werelden construeren waarin ze liturgische opera’s in kanten superplies opvoeren.
Het moderne project om het christendom te naturaliseren
Als gevolg van dit pontificaat is de immanentistische propaganda van de natuurlijke broederschapstheologie ongebreideld en alomtegenwoordig geworden in de Kerk. Toch heeft Jorge Bergoglio dit niet uitgevonden. Het project om het christendom te naturaliseren gaat terug tot de 18e eeuw en strekt zich uit van de Verlichting via het Duitse idealisme en het liberale protestantisme en de verschillende modernistische stellingen van de 19e eeuw en de politiserende theologieën van de 20e eeuw tot op de dag van vandaag. Een van de huidige verschijningsvormen is het idee, dat al lang populair is in theologische kringen, om het Nieuwe Testament te zien als een louter interne voortzetting van het Oude Testament en – zoals de fundamentele theoloog Magnus Striet uit Freiburg graag doet – vooral te spreken over de “Joodse Jezus”[7]. Je zou dit de oudtestamentisering van het Nieuwe Testament kunnen noemen.
De clou van dit proces is dat men de beloften van verlossing in het Nieuwe Testament ontdoet van hun bovennatuurlijke en dus christologische karakter en om Israëls voornamelijk binnenwereldse religieuze verhouding te verabsoluteren. In het Oude Testament verwijst Gods reddende actie in wezen naar binnenwereldse dimensies: degene die door God gezegend is, heeft een lang aards leven en krijgt mannelijke nakomelingen; het volk Israël krijgt een bepaald geografisch gebied als thuisland; het leven van het volk wordt geordend door de goddelijke wil die in een wetboek is vastgelegd; God legt Israël fysieke straffen op als het ongehoorzaam is, net zoals Hij Israël ook bevrijdt uit aardse slavernij; hij staat het volk bij in de strijd met andere volken, enzovoort. Dienovereenkomstig wordt Jahweh in de Joodse theologie geïdentificeerd als de ware God door het feit dat hij, in tegenstelling tot de goden van de andere volken, daadwerkelijk helpt – hij bewijst zijn macht empirisch.
Het waren vooral de kerkvaders die een baanbrekende christologische hermeneutiek van het Oude Testament ontwikkelden. De teksten van het Oude Testament werden vooral voorafbeeldend en allegorisch gelezen, zoals de Kerk dat vandaag de dag nog steeds doet, bijvoorbeeld in de liturgie van de Paasnacht: het offer van Abraham verwijst naar het offer van Christus, de oversteek van de Rode Zee is een symbool van de doop, het Beloofde Land is de eeuwige levensgemeenschap met de Verrezene, enzovoort. Met andere woorden, deze interpretatie tilt de theologie van Israël en het verbond dat bij de Sinaï werd gesloten naar dat feitelijk bovennatuurlijke niveau van de relatie tussen God en de wereld, die ontologisch uitsluitend in Christus wordt gevormd, d.w.z. in de “unio hypostatica”. Israël als zodanig wordt zo opgetild tot de Kerk als het mystieke lichaam van Christus. Er is een referentiecontext tussen de twee testamenten, maar deze is strikt christocentrisch georganiseerd.
De veelgeroemde sublimatie van het oudtestamentische godsbeeld in het discours van het Nieuwe Testament betekent daarom niet dat de nieuwtestamentische God geen duistere trekken meer draagt. In wezen bestaat de sublimatie eerder in het beschreven proces, namelijk dat de theologische sfeer van het Oude Testament een waarlijk bovennatuurlijke en mystieke sfeer wordt: Het centrum van de heilshandeling is de innerlijke levensgemeenschap van de mens met God, die geopend wordt door de gratia Christi, die de visio beatifica als wezenlijk doel heeft. Tegelijkertijd betekent dit, vanuit epistemisch oogpunt, dat het Oude Testament op zichzelf niet adequaat begrepen kan worden, maar dat Christus alleen de beslissende hermeneutische benadering ervan is.
In de loop van de ontwikkeling van de moderne theologie is deze interpretatieve relatie nu omgedraaid, in die zin dat de bepaling van Jezus’ heilbrengende handelen en dat van Jezus’ wezen zelf wordt ondernomen in een louter lineair continuüm met de theologische basisbenadering van het heil in het Oude Testament. Dit betekent dat de hierboven beschreven voorafbeeldingscontext, die een eigenaardig complex van continuïteit en discontinuïteit vormt, in deze nieuwe hermeneutiek wordt verlaten. Dit betekent echter niets minder dan het verlies van de theologie van het bovennatuurlijke die de traditie van de kerk in het interpreteren van de Heilige Schrift heeft gekenmerkt, zoals die vooral in de liturgie te zien is. De intentie achter deze operatie is echter geenszins een specifiek gezochte toenadering tot het geloof van Israël. Het Oude Testament wordt eerder strategisch gebruikt ten behoeve van een algemene axiale verschuiving in de definitie van het eigenlijke object van het christelijk geloof. Het doel is een innerlijk christendom dat zich richt op empirische, natuurlijk-morele, psychologische en politieke contexten. Zoals in de vastentoespraak van de paus verschijnt God aan deze horizon alleen als degene die een veranderde wereld onder ons tot stand wil brengen door onze inzet, en om het leven in deze wereld te verbeteren.
Onlangs publiceerde de blogger “Caminante” een tekst met de titel “Ze hebben ons beroofd van religie.”[8] Caminante verwijst rechtstreeks naar de nieuwe aartsbisschop van Buenos Aires, Jorge García Cuerva, onlangs benoemd door paus Franciscus, die een paasgroet formuleert in een video die gepubliceerd is op de website van de Argentijnse bisschoppenconferentie. Deze bisschoppelijke preek kenmerkt zich vooral door het feit dat hij de theologische definitie van Pasen klakkeloos verwart met de Exodus en Pesach uit het Oude Testament. Caminante stelt dat de bisschop “de Heer Jezus Christus helemaal niet noemt. Hij is weggevaagd van de horizon van de religie omdat Hij politiek incorrect is. De Primaat spreekt alleen over een humanistische God, waarmee Voltaire en de felste vertegenwoordigers van het antichristendom zonder aarzelen zouden hebben ingestemd.”
Deze bisschoppelijke toespraak is een van de talloze manifestaties van de hierboven beschreven naturalisatietheologie. Het is niet meer dan logisch dat de bisschop, die theologisch zeer dicht bij de zittende paus staat en niet toevallig op zijn post is gekomen, niet langer spreekt over de plaatsvervangende verzoenende dood van Christus, maar alleen over “bevrijding” en de komst van een rechtvaardiger wereld, die hij gesymboliseerd ziet in Israëls uittocht uit Egypte en, slechts in zeer vage zin, in Pasen.
De mate waarin dit programma al is geïmplementeerd in de Kerk door de katalyserende werking van paus Bergoglio kan, om een paar voorbeelden te noemen, worden gezien in de eveneens emblematische gebeurtenissen die ik kort wil noemen. De hoofdorganisator van de Wereldjongerendag vorig jaar in Portugal, die inmiddels door Franciscus tot kardinaal is benoemd, zei bijvoorbeeld dat hij niemand tot Christus en de Kerk wilde bekeren, maar dat het enige essentiële was dat iedereen er gewoon moest zijn en geaccepteerd moest worden zoals hij of zij van nature is. Het doorslaggevende aspect is natuurlijke, grenzeloze broederschap, wat volgens Franciscus ecclesiologische inclusionisme impliceert: “allen, allen, allen” horen erbij. De onlangs benoemde bisschop van Hong Kong spreekt in een soortgelijke trant en wijst elke vorm van proselitisme en missiewerk af, d.w.z. elke christocentrische ambitie van de kerk, en spreekt in plaats daarvan alleen over het willen verkondigen van de allesomvattende goddelijke liefde en barmhartigheid die zich onvoorwaardelijk uitstrekt tot allen – net zoals Jezus verondersteld werd te doen.
En aangezien de mariologie al sinds het begin van de Kerk een functie is van de christologie, heeft de belangrijkste marioloog van het Vaticaan, pater Cecchin, nu ook de Moeder Gods gedemystificeerd en haar, in navolging van het huidige leergezag van paus Franciscus, aangepast aan de emancipatorische parameters die vandaag de dag gelden en aan het transculturele ideaal van verzoening. In het algemeen, volgens Cecchin, is de essentie van de figuren van Jezus en Maria om ons broederlijk te dienen als vriendelijke modellen voor een gelukkig en vervuld leven, voorbij verontrustende boodschappen[9]. De bovennatuurlijke kosmos, van het spreken over Maria’s bemiddeling van genade tot de theologie van de verzoening, verschijnt hier inhoudelijk niet meer. In al deze verschijnselen komt dus altijd hetzelfde basisproces naar voren van naturalisatie en secularisatie van oorspronkelijk bovennatuurlijk begrepen theologische overtuigingen, die allang gênant zijn geworden voor degenen die ambtshalve geroepen zouden zijn om ze te verkondigen en te verdedigen.
Agere contra ecclesiam
Jorge Bergoglio een ideoloog noemen is misschien een juiste bewering, maar het is een objectiverende toeschrijving. We mogen nooit over het hoofd zien dat Franciscus zichzelf niet ziet als een ideoloog, maar eerder als een uitvoerder van de goddelijke wil, als Gladius Dei, die de wapens moet opnemen tegen de vijanden van de goddelijke droom van het beloofde land die hij heeft geïdentificeerd . De faraoachtige, verdeeldheid zaaiende “naar het verleden gerichten” met hun koppige aanspraken op de waarheid moeten bestreden worden. Het is niet zonder ironie: Jorge Bergoglio gelooft dat hij een goddelijke missie heeft, die precies bestaat uit het afschaffen van de missie. Bergoglio voert de laatste van alle oorlogen, die juist bestaat in het uitroeien van de vijanden van de vrede, dat wil zeggen de traditie-geobsedeerde vijanden van universele broederschap, en deze oorlog om een einde te maken aan alle conflicten van waarheid en ongelijkheid is, volgens Carl Schmitt, de wreedste van allemaal, omdat het de tegenstander van onvoorwaardelijke, totale harmonie tot een moreel monster moet verklaren[10]. Het is een pauselijke jihad, die alleen de voortdurende woede tegen de vertegenwoordigers van het religieuze dogmatisme kan verklaren. Dat deze vertegenwoordigers de ware vijanden van God zijn, volgt noodzakelijkerwijs uit de Bergogliaanse orthodoxie van het universalisme van de natuurlijke broederlijkheid, die nu alles wat voorheen in de Kerk als orthodox werd beschouwd, moet beschouwen als ketterij die in strijd is met God en het moet verbranden op de brandstapel van tederheid.
Het lijkt mij dat alleen het concept van Jorge Bergoglio als deze Gladius Dei zijn politieke daden adequaat kan verklaren. De theologische beschuldiging van tegenstanders van dit pontificaat – dat Franciscus tegen de Kerk handelt – wordt door Bergoglio zelf gebruikt, en opzettelijk serieus, tegen zijn critici. Dit is de “grote omkering” waarover Caminante sprak.[11] Daarom deel ik niet de mening van aartsbisschop Viganò dat Jorge Bergoglio, bij het aanvaarden van het pauselijk ambt, persoonlijk zijn instemming weigerde om met het ambt te willen wat de Kerk wil: dat het ambt namelijk gebruikt wordt voor het welzijn van de Kerk. Op geen enkele manier wil Franciscus opzettelijk iets slechts voor de Kerk. Daarvoor zou Franciscus zich bewust moeten zijn van het principieel juiste concept en daar bewust tegenin moeten gaan. Het tegenovergestelde is waar: hij wil alleen het allerbeste voor de Kerk zoals hij die begrijpt, en daartoe maakt hij volledig gebruik van de mogelijkheden van zijn ambt. Hij wil de Kerk juist redden uit de handen van degenen wier geloof hij, net als Dom Hélder Câmara, beschouwt als niets meer dan een ideologische superstructuur, een anti-Jezus uitvinding van elitaire, rigoristische mensen die graag in barokke werelden zweven in plaats van zich te bekommeren om het wereldwijde socialisme, de bevordering van homo-omstandigheden, milieubescherming en klimaatverandering, en ook om het verschepen van zoveel mogelijk moslimmigranten naar Europa, zoals het Evangelie zogenaamd eist in de interpretatie van de universele broederschapstheologie.
Omgekeerd wordt tegen deze achtergrond niet alleen duidelijk waarom Franciscus zo fel campagne voert tegen mensen als kardinaal Burke of bisschop Strickland, terwijl bisschoppen Georg Bätzing en Franz-Josef Overbeck nog steeds in functie zijn en hun agenda in principe ongehinderd kunnen uitvoeren, maar het maakt ook de solidariteit van de paus met de wereldwijde financiële elites aannemelijker. Onlangs publiceerde José Arturo Quarracino een tekst waarin hij erop wees dat Franciscus geen Peronist is, maar eerder een aanhanger van globalisten zoals George Soros.[12] Wat de waarheid ook moge zijn over Bergoglio’s herhaaldelijk geclaimde Peronisme, het valt niet te ontkennen dat Bergoglio heeft samengewerkt met de globalistische elites. Dit blijkt niet alleen uit de verschillende politieke daden, zoals het instellen van een rigide Vaticaan vaccinatieregime tijdens de zogenaamde “coronavirus pandemie” en de relevante benoemingen in de pauselijke academies, maar bovenal uit de Bergogliaanse theologie zelf. Of Bergoglio’s beoordeling van deze globalisten en vermeende “filantropen” correct is, valt nog te bezien. Maar hij gaat er duidelijk van uit dat deze mensen, met hun mondiale programma’s van inclusief kapitalisme, de ecologische ommekeer, klimaatbescherming, het overwinnen van nationale grenzen, de promotie van een één-wereldreligie, etc., werken aan precies hetzelfde project dat is geformuleerd in zijn eigen theorie van universele broederschap en in zijn opvatting van de Kerk als de hoeder van het “beloofde land” van deze natuurlijke broederschap.
De verlaten Christus
Als men de uitspraken van de paus serieus neemt, is de conclusie onvermijdelijk dat er in zijn geestelijke kosmos niet langer dat bovennatuurlijke in-Christus-zijn is waarvoor de martelaren de dood zijn ingegaan; waarvoor de missionarissen, te beginnen met Paulus, de wereld zijn rondgereisd onder de zwaarste ontberingen; voor en door wie de kluizenaars de wereld de rug toekeerden en het contemplatieve religieuze leven stichtten; dat bovennatuurlijke zijn-in-Christus dat het sacramentele priesterambt voortbracht, evenals de liturgieën en prachtige kerkarchitectuur waarin de bovennatuurlijke context van het leven wordt meegedeeld en gevierd. Dit betekent echter ook onvermijdelijk dat voor Jorge Bergoglio niet alleen de Kerk niet meer bestaat als het mystieke lichaam van Christus, maar dat Christus zelf fundamenteel niet meer bestaat.
Eugenio Scalfari beweerde na een van zijn interviews met Franciscus – het werd ook niet ontkend door het Vaticaan – dat de paus niet geloofde in de goddelijkheid van Jezus Christus. In de context van de feitelijk verifieerbare uitspraken van Jorge Bergoglio acht ik het zeer aannemelijk dat Scalfari hier correct rapporteert. Hoe zou Franciscus in de goddelijkheid van Jezus kunnen geloven als juist dit theologische predicaat de theologie van universele natuurlijke broederschap boven secundaire religieuze tradities op doorslaggevende wijze onmogelijk maakt?
Als Jezus de Christus is, de tweede goddelijke persoon, dan kan zijn werk op niets anders gericht zijn dan op de opbouw van die bovennatuurlijke levensrelatie die bestaat in de mystieke eenheid met Hemzelf die geopend wordt door de heiligende genade. Dan is Hij zelf, en Hij alleen in persoon, de goddelijke waarheid; dan is zijn dood een plaatsvervangende verzoeningsdaad om juist deze eenheid mogelijk te maken; dan wordt de kwestie van eeuwig heil en ondergang alleen door Hem beslist; dan is hij zelf het centrale voorwerp van aanbidding en voor Hem moet iedere knie zich buigen. Als hij de Christus is, dan zijn de sacramenten onmisbaar als zijn eigen inwerking op de mens voor diens verlossing; dan is de Kerk zowel de centrale bemiddelaar van verlossing als de bovennatuurlijke gemeenschap met Christus zelf; dan moet er een zending zijn die erop gericht is alle mensen tot Hem als de Christus te bekeren. Als hij de Christus is, dan kan er geen kerkelijk discours over God zijn zonder christologie, want hij is de enige weg naar de goddelijkheid, die in haar innerlijke levensmysterie alleen in hem geopenbaard en toegankelijk gemaakt wordt. Als hij de Christus is, dan is Maria de Moeder van God en heeft zij de enige taak om ons naar haar Zoon te leiden.
Met deze Christus kan geen één-wereldreligie worden gemaakt; in zijn absolutistische claim over zichzelf weigert Hij op welke manier dan ook gerelativeerd te worden. Hij is absoluut onvergelijkbaar. Kortom: als Jezus de Christus is, dan zijn alle uitspraken, van de zinnen die Jorge Bergoglio citeert tot de talloze uitspraken van Bergogliaanse bisschoppen, logisch onmogelijk. Omgekeerd betekent dit dat deze uitspraken de bewuste, zij het expliciet niet erkende, ontkenning van de klassieke christologie veronderstellen, vooropgesteld dat de heren nog redelijk gezond zijn. De hele retoriek van barmhartigheid en schijnbare nabijheid tot Jezus in de Bergogliaanse interpretatie van het Nieuwe Testament kan dit niet verhullen. In feite verschijnt Jezus in deze exegese – net als bij Goethe – als de gezaghebbende tegenstander van Christus.
Dit brengt ons bij een schokkende bevinding. In tegenstelling tot pausen als Johannes XXII of Honorius, die afzonderlijke elementen van het kerkelijk dogma verkeerd begrepen, heeft Franciscus het lef om de hele kerkelijke traditie aan te pakken – om het teken voor de vergelijking te veranderen. Onder een dergelijke ideologie moet de katholieke Kerk volledig instorten. De kerk van Jorge Bergoglio heeft niets meer te maken met de Kerk waarover de traditie spreekt; het is in wezen iets radicaal anders.
Vanuit het perspectief van de oorspronkelijke Kerk zou Franciscus de categorie van de natuurlijke broederschap nooit boven de traditie van de Kerk mogen verheffen, omdat hij daarmee alleen maar een context zou bestendigen die Paulus expliciet ook met betrekking tot vragen van interpersoonlijkheid de “schemata tou kosmou toutou” noemt (1Kor 7,31). Deze vormen van de oude wereld zijn echter door God bestemd om in Christus die bovennatuurlijke context van broederschap te worden, dat wil zeggen die nieuwe schepping die de katholieke Kerk bemiddelt in haar sacramentele handelingen en zelf al in intenso is. Alleen zij is het “beloofde land”. Het werk van een paus moet met al zijn kracht juist op deze dimensie gericht zijn. Terwijl God zelf zich bezighoudt met het goddelijk maken van de mens in bovennatuurlijke genade en het voortbrengen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, richt de bekrompen pauselijke visie zich op de oude wereld en degradeert de nieuwe wereld – die al twee millennia het onderwerp is van de kerkelijke traditie – tot een kwestie van secundair belang. Dit is werkelijk grotesk.
Tegelijkertijd moet de Kerk de aandacht van de paus vestigen op het feit dat de deconstructie van haar zending, die de paus plaatst onder de verdachte term “proselitisme”, de mens fixeert op de oude wereld en hem zo op onmenselijke wijze berooft van die bovennatuurlijke sfeer waartoe hij juist is opgedragen om zijn mens-zijn te vervullen. De natuurlijke broederschapstheologie bevredigt niet de eerder genoemde “appetitus innatus“, d.w.z. de werkelijke honger die eigen is aan de mens als mens. Daarom houdt alleen de klassieke zending van de Kerk werkelijk van de mens.
Maar na lange pogingen tot onderdrukking en witwassen moeten we nu eindelijk toegeven dat de theologische traditie waarin Franciscus staat altijd precies deze transmutatie heeft bedoeld. Het zou overigens een belangrijke onderneming zijn om te onderzoeken welke rol de drie relevante voorgaande pausen precies hebben gespeeld in dit proces. Dit is veel complexer, vooral met betrekking tot Joseph Ratzinger, dan de conservatieve vereerders van Benedictus willen toegeven. Je hoeft je alleen maar af te vragen hoe het te verklaren is dat na het gezamenlijke pontificaat van Johannes Paulus II en Benedictus XVI, dat meer dan drie decennia duurde, kon gebeuren waar we nu al 11 jaar onder lijden. Dit kan niet alleen te wijten zijn aan slechte beslissingen op het gebied van personeelsbeleid en een gebrek aan psychologisch inzicht.
Wat de reden ook is, de Kerk heeft een toestand bereikt waarin Christus aanstootgevend en beschamend is geworden, en niet alleen voor veel predikanten. De geest van het bovennatuurlijke mysterie is – met sterke pauselijke steun – grotendeels verdwenen uit de Kerk, die is verworden tot een varkensstal. De Heer zal deze ontkenning door zijn eigen Kerk op aarde niet pikken.
[1] Vanaf binnenkort heeft de auteur zijn eigen blog, waar regelmatig essays over theologische en filosofische onderwerpen zullen verschijnen: www.einsprueche.com
[2] https://katholisches.info/2024/04/02/der-abschied-von-franziskus-hat-begonnen-und-auch-das-erinnerungsnarrativ/; https://www.herder.de/communio/theologie/wie-geht-es-weiter-wenn-das-franziskus-pontifikat-endet-die-unruhe-waechst/; https://www.katholisch.de/artikel/2537-ich-hoffe-es-gibt-ein-durcheinander
[3] https://www.youtube.com/watch?v=NHbEWw7l_Ek
[4] https://katholisches.info/2016/04/29/earth-day-und-eine-welt-religion-papst-franziskus-religionszugehoerigkeit-ist-nicht-wichtig/
[5] https://www.vatican.va/content/francesco/de/messages/lent/documents/20231203-messaggio-quaresima2024.html
[6] Vgl. Rupert Johannes Mayer: “Zum desiderium naturale visionis Dei nach Johannes Duns Scotus, und Thomas de Vio Cajetan: Eine Anmerkung zum Denken Henri De Lubacs,” in: Angelicum 85 (2008), 737-763.
[7] Striet is een uitstekend voorbeeld van de theologische tendens die hier beschreven wordt. Er is niets over van de klassieke christologie van de Kerk in het werk van Striet. In Striets sombere pogingen tot theorievorming wordt deze, net als alle traditionele overtuigingen in het algemeen, platgewalst in de vlakte van de Verlichting. Vgl. bijv. Walter Homolka, Magnus Striet, Christologie auf dem Prüfstand, Jesus der Jude-Christus der Erlöser, Freiburg 2019.
[8] https://caminante-wanderer.blogspot.com/2024/04/nos-robaron-la-religion.html
[9] https://katholisches.info/2023/10/16/bestimmte-bilder-von-maria-sind-heute-nicht-mehr-nachvollziehbar/
[10] Carl Schmitt, Der Begriff des Politischen, Berlijn 92015, 35.
[11] https://caminante-wanderer.blogspot.com/2023/10/la-gran-inversion.html
[12] https://katholisches.info/2024/01/31/das-politische-engagement-von-jorge-mario-bergoglio-ad-maiorem-soros-gloriam/
Write a Reply or Comment