Paus Leo XIV en de “prefecte”
De benoeming door paus Franciscus van een vrouw tot prefect van het dicasterie voor de religieuzen kon op applaus van de wereld en de linkse kerk rekenen maar deed ernstig afbreuk aan de wil van het het Tweede Vaticaans Concilie en de wezenlijke hiërarchische structuur van de Kerk. Onderstaand artikel op Kath.net stelt – en ik ben het daar mee eens – dat de nieuwe paus deze fout moet herstellen voor het welzijn de Kerk (CM)
Een commentaar van Martin Grichting.
Met de benoeming van de ‘prefecte’ van het dicasterie voor de instituten van gewijd leven en voor de sociëteiten van apostolisch leven door de overleden paus is de splitsing van de ‘potestas sacra’ in wijdingsmacht en bestuursmacht teruggekeerd in de kerk. De geldigheid van het Tweede Vaticaans Concilie is op dit essentiële en voor de sacramentaliteit van de kerk vitale punt de facto opgeheven.
Hierdoor zijn we teruggeworpen in tijden die de Kerk had overwonnen. In de kerkgeschiedenis is het namelijk daadwerkelijk voorgekomen dat de wijdings- en jurisdictiebevoegdheid niet alleen van elkaar werden onderscheiden, maar ook gescheiden. ‘Bisschoppen’ die niet tot bisschop waren gewijd, stonden aan het hoofd van belangrijke bisdommen. Zij waren geen herders, maar slechts uitbaters van prebenden. De pastorale schade die niet-gewijde “herders” aanrichtten, was aanzienlijk.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft deze misbruiken in “Lumen Gentium” door middel van een diepgaande theologie over het bisschopsambt en in het bijzonder in nr. 21 de grond onder de voeten weggehaald. Daar wordt namelijk expliciet de onlosmakelijke verbondenheid van wijdingsmacht en jurisdictiemacht onderwezen: “De bisschopswijding draagt samen met het ambt van heiliging ook de ambten van leer en leiding over, die echter naar hun aard alleen kunnen worden uitgeoefend in de hiërarchische gemeenschap met het hoofd en de leden van het college”. Paus Paulus VI heeft dit nog eens verduidelijkt in de “Nota explicativa praevia”, die hij tot integraal onderdeel van “Lumen Gentium” heeft verklaard: “In de wijding wordt de wezenlijke deelname aan de heilige ambten verleend, zoals onbetwistbaar blijkt uit de overlevering, ook de liturgische” (nr. 2). Hieruit blijkt ook dat wanneer er door het ontbreken van een wijding geen wezenlijke grondslag bestaat, geen ambten die met “potestas sacra” verbonden zijn, kunnen worden verleend.
Toen de “Codex Iuris Canonici” werd opgesteld, waren er echter krachten die probeerden in het kerkelijk recht een basis te leggen om leken “potestas sacra” te verlenen. In het eerste ontwerp van 1977 stond in overeenstemming met “Lumen Gentium” en de “Nota explicativa praevia” eerst: “Voor het uitoefenen van leidinggevend macht in de Kerk komen, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, diegenen in aanmerking die het wijdingssacrament hebben ontvangen”. Vervolgens werd echter toegevoegd: “Bij de uitoefening van deze macht, voor zover die niet op de heilige wijding berust, kunnen degenen die het wijdingssacrament niet hebben ontvangen, alleen dat deel uitoefenen dat hun voor afzonderlijke gevallen door het hoogste kerkelijk gezag wordt toegekend”. Deze breuk met het Concilie werd in een meerjarig overleg hersteld. In de jaren tot 1983 werden het wereldwijde episcopaat, de curie en talrijke deskundigen bij dit overleg betrokken. Uiteindelijk ontstond hieruit can. 129, die nu luidt: “§ 1. Tot het uitoefenen van de macht die op grond van goddelijke instelling in de Kerk bestaat en ook jurisdictioneel gezag wordt genoemd, zijn overeenkomstig de rechtsvoorschriften bevoegd degenen die de heilige wijding hebben ontvangen. § 2. Bij de uitoefening van deze macht kunnen leken overeenkomstig het recht meewerken”. Leken kunnen dus wel meewerken aan het tot stand komen van beslissingen die leidinggevende bevoegdheid vereisen. Maar zij kunnen dergelijke beslissingen niet persoonlijk nemen.
Wat de gevolgen zijn van de splitsing van de “potestas sacra”, heeft Joseph Ratzinger in 1970 uiteengezet in zijn samen met Hans Maier gepubliceerde boek “Demokratie in der Kirche. Möglichkeiten und Grenzen” (Democratie in de kerk. Mogelijkheden en grenzen). Hij sprak ondubbelzinnig over de “feitelijk volstrekt ontoelaatbare scheiding van wijdingsmacht en herderlijk gezag”. Door een scheiding van wijdingsmacht en herderlijke macht zou het sacrament namelijk “in de magische sfeer” worden gedrongen en de kerkelijke jurisdictie “in de profane sfeer”: “Het sacrament wordt alleen nog maar als ritueel opgevat en niet als opdracht om de kerk door middel van woord en liturgie te leiden; het leiden wordt daarentegen gezien als een puur politiek-administratieve aangelegenheid – omdat men de kerk zelf blijkbaar alleen maar als een politiek instrument beschouwt. In werkelijkheid is het ambt van hoofd in de kerk een ondeelbare dienst” (citaat uit de Topos-uitgave Limburg-Kevelaer 2000, blz. 31 e.v.).
Als een lekenprefect met “potestas sacra” in het dicasterie voor de religieuzen mogelijk was, dan is die in elk dicasterie mogelijk. Zo staat het ook in de curieconstitutie “Praedicate Evangelium” van de overleden paus (II.5). Zolang in een dergelijk dicasterie geen “potestas sacra” wordt uitgeoefend, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de media, is dat geen probleem. Dit geldt ook voor de Vaticaanstad, waar een vrouw aan het hoofd is geplaatst. Het gaat hier namelijk om een toevallige staatsvorm die niet behoort tot de sacramentele hiërarchische orde van de Kerk. Volgens de “logica” van “Praedicate Evangelium” kan een leek echter ook tot prefect van het dicasterie voor de bisschoppen worden benoemd. De prefect daarvan benoemt weliswaar niet de diocesane bisschoppen, maar tot nu toe in ieder geval apostolische administratoren met de rang van bisschop. Als het mogelijk is dat een leek een bisschop aan een bisdom toewijst, is het sacramentele karakter van de kerk nog slechts een schijnvertoning.
Als leken op het niveau van de Romeinse curie “potestas sacra” uitoefenen, is niet te begrijpen waarom dat niet ook op het niveau van het bisdom kan gebeuren. Dat betekent dat een leek vicaris-generaal kan zijn en daarmee de leidinggevende van de priesters van een bisdom. In sommige bisdommen wordt al geëxperimenteerd met “leken gedelegeerde” van de bisschop, die gelijk staan aan de vicaris-generaal. Ook kunnen leken dan parochies leiden en een kapelaan in dienst nemen die eens per maand het tabernakel vult. Dat alles zou niet langer de Kerk van Jezus Christus zijn, die Hij op het fundament van de apostelen heeft gebouwd.
Het is niet geloofwaardig om in dit verband aan te voeren dat de overleden paus met de constitutie “Praedicate Evangelium” de uitoefening van de “potestas sacra” door leken heeft beperkt tot de Romeinse curie en dat deze niet geldt voor de rest van de kerk. Want de aard van de ‘potestas sacra’ is overal dezelfde. En de beperking tot de curie zou betekenen dat de hoogste soeverein voor zijn behoeften een speciale wet heeft uitgevaardigd die niet geldt voor zijn onderdanen. Als men er zo naar smacht om als kerk modern te worden beschouwd, hoe kan men zich dan tegelijkertijd gedragen als een absolutistische vorst die boven de wet staat? Hoe kun je bisschoppen, priesters en leken uitleggen dat ze zich aan het algemeen recht moeten houden, als de hoogste leider zich daar zelf niet aan wil houden in een centrale kwestie? Despotische regimes kunnen met geweld bereiken dat de bevolking zich aan de wetten houdt, terwijl zij zelf de leiding niet erkennen. Maar de kerk is geen staat, maar een vrijwillige gemeenschap. De paus kan daarom alleen maar iedereen uitnodigen en hen vragen zich aan de leer en de orde van de kerk te houden. Hij is daarom de eerste die er belang bij heeft zich aan beide te houden. Anders lopen de mensen weg.
In de decennia na het concilie werd het kerkelijk recht genegeerd en geminacht, als tegenstelling tot pastorale zorg en liefde. Met de misbruikschandalen heeft het canoniek recht een eerste renaissance beleefd. Sindsdien is men namelijk tuk op strafrecht en rechtbanken. Wat een hypocrisie. Maar dat is nog onschuldig. Door de overleden paus zijn het kerkelijk recht en de pauselijke jurisdictie nu misbruikt om het sacramentele karakter van de kerk als ondergeschikt te verklaren. Wie had in de decennia na het concilie een dergelijke triomf van het positivistische juridisme, dat voortkomt uit het ‘progressisme’, voor mogelijk gehouden? Wat een ironie.
De gevolgen van dit reactionaire kerkbeleid, dat teruggaat tot vóór Vaticanum II, zijn vandaag nog niet allemaal te overzien. Maar het is nu al duidelijk dat de priester en de bisschop in de sfeer van het magische worden gedrongen, zoals Joseph Ratzinger het heeft geformuleerd. En de vraag rijst: wie wil er in de toekomst nog onder leiding van een functionaris als magiër optreden? De kerk zelf wordt ontheiligd en verschijnt niet langer als het lichaam van Christus, maar als een wereldconcern van de staatspresident van het Vaticaan, die met zijn prefecten per decreet regeert. Hoe men in het licht van een ont-heiligde kerk als christen in de toekomst kan vasthouden aan het idee dat het hier gaat om de goddelijke openbaring, de genade, het eeuwige heil, ja om God zelf, zal steeds minder duidelijk worden.
Paus Leo XIV zal daarom niet om beslissingen heen kunnen:
- Indien de “prefecte” van het dicasterie voor de religieuzen heeft geprobeerd om door middel van de “potestas sacra” besluiten te nemen, moeten deze door een nieuwe prefect, die het wijdingssacrament wel heeft ontvangen, opnieuw geldig of nietig worden verklaard.
- De curieconstitutie “Praedicate Evangelium” moet worden gewijzigd, zodat deze weer in overeenstemming is met het Tweede Vaticaans Concilie en het algemene kerkelijk recht waarop dit is gebaseerd.
Als er daarentegen een nieuwe “prefect” van een dicasterie komt die zogenaamd “potestas sacra” uitoefent, kan het Tweede Vaticaans Concilie bij het oud vuil worden gezet en wordt de Kerk in chaos gestort, niet alleen in Rome, maar potentieel in elke bisdom en parochie. Sommigen zouden het archiveren van het Tweede Vaticaans Concilie echter ook positief zien. Want dan zou de liturgische constitutie “Sacrosanctum Concilium” ook nog slechts een stuk papier zijn.
Een commentaar van Martin Grichting.
Met de benoeming van de ‘prefecte’ van het dicasterie voor de instituten van gewijd leven en voor de sociëteiten van apostolisch leven door de overleden paus is de splitsing van de ‘potestas sacra’ in wijdingsmacht en bestuursmacht teruggekeerd in de kerk. De geldigheid van het Tweede Vaticaans Concilie is op dit essentiële en voor de sacramentaliteit van de kerk vitale punt de facto opgeheven.
Hierdoor zijn we teruggeworpen in tijden die de Kerk had overwonnen. In de kerkgeschiedenis is het namelijk daadwerkelijk voorgekomen dat de wijdings- en jurisdictiebevoegdheid niet alleen van elkaar werden onderscheiden, maar ook gescheiden. ‘Bisschoppen’ die niet tot bisschop waren gewijd, stonden aan het hoofd van belangrijke bisdommen. Zij waren geen herders, maar slechts uitbaters van prebenden. De pastorale schade die niet-gewijde “herders” aanrichtten, was aanzienlijk.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft deze misbruiken in “Lumen Gentium” door middel van een diepgaande theologie over het bisschopsambt en in het bijzonder in nr. 21 de grond onder de voeten weggehaald. Daar wordt namelijk expliciet de onlosmakelijke verbondenheid van wijdingsmacht en jurisdictiemacht onderwezen: “De bisschopswijding draagt samen met het ambt van heiliging ook de ambten van leer en leiding over, die echter naar hun aard alleen kunnen worden uitgeoefend in de hiërarchische gemeenschap met het hoofd en de leden van het college”. Paus Paulus VI heeft dit nog eens verduidelijkt in de “Nota explicativa praevia”, die hij tot integraal onderdeel van “Lumen Gentium” heeft verklaard: “In de wijding wordt de wezenlijke deelname aan de heilige ambten verleend, zoals onbetwistbaar blijkt uit de overlevering, ook de liturgische” (nr. 2). Hieruit blijkt ook dat wanneer er door het ontbreken van een wijding geen wezenlijke grondslag bestaat, geen ambten die met “potestas sacra” verbonden zijn, kunnen worden verleend.
Toen de “Codex Iuris Canonici” werd opgesteld, waren er echter krachten die probeerden in het kerkelijk recht een basis te leggen om leken “potestas sacra” te verlenen. In het eerste ontwerp van 1977 stond in overeenstemming met “Lumen Gentium” en de “Nota explicativa praevia” eerst: “Voor het uitoefenen van leidinggevend macht in de Kerk komen, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, diegenen in aanmerking die het wijdingssacrament hebben ontvangen”. Vervolgens werd echter toegevoegd: “Bij de uitoefening van deze macht, voor zover die niet op de heilige wijding berust, kunnen degenen die het wijdingssacrament niet hebben ontvangen, alleen dat deel uitoefenen dat hun voor afzonderlijke gevallen door het hoogste kerkelijk gezag wordt toegekend”. Deze breuk met het Concilie werd in een meerjarig overleg hersteld. In de jaren tot 1983 werden het wereldwijde episcopaat, de curie en talrijke deskundigen bij dit overleg betrokken. Uiteindelijk ontstond hieruit can. 129, die nu luidt: “§ 1. Tot het uitoefenen van de macht die op grond van goddelijke instelling in de Kerk bestaat en ook jurisdictioneel gezag wordt genoemd, zijn overeenkomstig de rechtsvoorschriften bevoegd degenen die de heilige wijding hebben ontvangen. § 2. Bij de uitoefening van deze macht kunnen leken overeenkomstig het recht meewerken”. Leken kunnen dus wel meewerken aan het tot stand komen van beslissingen die leidinggevende bevoegdheid vereisen. Maar zij kunnen dergelijke beslissingen niet persoonlijk nemen.
Wat de gevolgen zijn van de splitsing van de “potestas sacra”, heeft Joseph Ratzinger in 1970 uiteengezet in zijn samen met Hans Maier gepubliceerde boek “Demokratie in der Kirche. Möglichkeiten und Grenzen” (Democratie in de kerk. Mogelijkheden en grenzen). Hij sprak ondubbelzinnig over de “feitelijk volstrekt ontoelaatbare scheiding van wijdingsmacht en herderlijk gezag”. Door een scheiding van wijdingsmacht en herderlijke macht zou het sacrament namelijk “in de magische sfeer” worden gedrongen en de kerkelijke jurisdictie “in de profane sfeer”: “Het sacrament wordt alleen nog maar als ritueel opgevat en niet als opdracht om de kerk door middel van woord en liturgie te leiden; het leiden wordt daarentegen gezien als een puur politiek-administratieve aangelegenheid – omdat men de kerk zelf blijkbaar alleen maar als een politiek instrument beschouwt. In werkelijkheid is het ambt van hoofd in de kerk een ondeelbare dienst” (citaat uit de Topos-uitgave Limburg-Kevelaer 2000, blz. 31 e.v.).
Als een lekenprefect met “potestas sacra” in het dicasterie voor de religieuzen mogelijk was, dan is die in elk dicasterie mogelijk. Zo staat het ook in de curieconstitutie “Praedicate Evangelium” van de overleden paus (II.5). Zolang in een dergelijk dicasterie geen “potestas sacra” wordt uitgeoefend, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de media, is dat geen probleem. Dit geldt ook voor de Vaticaanstad, waar een vrouw aan het hoofd is geplaatst. Het gaat hier namelijk om een toevallige staatsvorm die niet behoort tot de sacramentele hiërarchische orde van de Kerk. Volgens de “logica” van “Praedicate Evangelium” kan een leek echter ook tot prefect van het dicasterie voor de bisschoppen worden benoemd. De prefect daarvan benoemt weliswaar niet de diocesane bisschoppen, maar tot nu toe in ieder geval apostolische administratoren met de rang van bisschop. Als het mogelijk is dat een leek een bisschop aan een bisdom toewijst, is het sacramentele karakter van de kerk nog slechts een schijnvertoning.
Als leken op het niveau van de Romeinse curie “potestas sacra” uitoefenen, is niet te begrijpen waarom dat niet ook op het niveau van het bisdom kan gebeuren. Dat betekent dat een leek vicaris-generaal kan zijn en daarmee de leidinggevende van de priesters van een bisdom. In sommige bisdommen wordt al geëxperimenteerd met “leken gedelegeerde” van de bisschop, die gelijk staan aan de vicaris-generaal. Ook kunnen leken dan parochies leiden en een kapelaan in dienst nemen die eens per maand het tabernakel vult. Dat alles zou niet langer de Kerk van Jezus Christus zijn, die Hij op het fundament van de apostelen heeft gebouwd.
Het is niet geloofwaardig om in dit verband aan te voeren dat de overleden paus met de constitutie “Praedicate Evangelium” de uitoefening van de “potestas sacra” door leken heeft beperkt tot de Romeinse curie en dat deze niet geldt voor de rest van de kerk. Want de aard van de ‘potestas sacra’ is overal dezelfde. En de beperking tot de curie zou betekenen dat de hoogste soeverein voor zijn behoeften een speciale wet heeft uitgevaardigd die niet geldt voor zijn onderdanen. Als men er zo naar smacht om als kerk modern te worden beschouwd, hoe kan men zich dan tegelijkertijd gedragen als een absolutistische vorst die boven de wet staat? Hoe kun je bisschoppen, priesters en leken uitleggen dat ze zich aan het algemeen recht moeten houden, als de hoogste leider zich daar zelf niet aan wil houden in een centrale kwestie? Despotische regimes kunnen met geweld bereiken dat de bevolking zich aan de wetten houdt, terwijl zij zelf de leiding niet erkennen. Maar de kerk is geen staat, maar een vrijwillige gemeenschap. De paus kan daarom alleen maar iedereen uitnodigen en hen vragen zich aan de leer en de orde van de kerk te houden. Hij is daarom de eerste die er belang bij heeft zich aan beide te houden. Anders lopen de mensen weg.
In de decennia na het concilie werd het kerkelijk recht genegeerd en geminacht, als tegenstelling tot pastorale zorg en liefde. Met de misbruikschandalen heeft het canoniek recht een eerste renaissance beleefd. Sindsdien is men namelijk tuk op strafrecht en rechtbanken. Wat een hypocrisie. Maar dat is nog onschuldig. Door de overleden paus zijn het kerkelijk recht en de pauselijke jurisdictie nu misbruikt om het sacramentele karakter van de kerk als ondergeschikt te verklaren. Wie had in de decennia na het concilie een dergelijke triomf van het positivistische juridisme, dat voortkomt uit het ‘progressisme’, voor mogelijk gehouden? Wat een ironie.
De gevolgen van dit reactionaire kerkbeleid, dat teruggaat tot vóór Vaticanum II, zijn vandaag nog niet allemaal te overzien. Maar het is nu al duidelijk dat de priester en de bisschop in de sfeer van het magische worden gedrongen, zoals Joseph Ratzinger het heeft geformuleerd. En de vraag rijst: wie wil er in de toekomst nog onder leiding van een functionaris als magiër optreden? De kerk zelf wordt ontheiligd en verschijnt niet langer als het lichaam van Christus, maar als een wereldconcern van de staatspresident van het Vaticaan, die met zijn prefecten per decreet regeert. Hoe men in het licht van een ont-heiligde kerk als christen in de toekomst kan vasthouden aan het idee dat het hier gaat om de goddelijke openbaring, de genade, het eeuwige heil, ja om God zelf, zal steeds minder duidelijk worden.
Paus Leo XIV zal daarom niet om beslissingen heen kunnen:
1. Indien de “prefecte” van het dicasterie voor de religieuzen heeft geprobeerd om door middel van de “potestas sacra” besluiten te nemen, moeten deze door een nieuwe prefect, die het wijdingssacrament wel heeft ontvangen, opnieuw geldig of nietig worden verklaard.
2. De curieconstitutie “Praedicate Evangelium” moet worden gewijzigd, zodat deze weer in overeenstemming is met het Tweede Vaticaans Concilie en het algemene kerkelijk recht waarop dit is gebaseerd.
Als er daarentegen een nieuwe “prefect” van een dicasterie komt die zogenaamd “potestas sacra” uitoefent, kan het Tweede Vaticaans Concilie bij het oud vuil worden gezet en wordt de Kerk in chaos gestort, niet alleen in Rome, maar potentieel in elke bisdom en parochie. Sommigen zouden het archiveren van het Tweede Vaticaans Concilie echter ook positief zien. Want dan zou de liturgische constitutie “Sacrosanctum Concilium” ook nog slechts een stuk papier zijn.
Write a Reply or Comment