Is Fiducia Supplicans ketterij?
Door Gerhard kardinaal Müller

Bevat de recente Vaticaanse verklaring “Fiducia Supplicans” leerstellingen die in tegenspraak zijn met het goddelijke en katholieke geloof? Het Dicasterie voor de Geloofsleer (DDF) stelde deze vraag aan de orde in een persbericht op 4 januari, als antwoord op de bezorgdheid van vele bisschoppen en hele bisschoppenconferenties. In het persbericht wordt de orthodoxie van de Fiducia Supplicans-verklaring verdedigd door er naar te verwijzen en te stellen dat de verklaring de leer van de Katholieke Kerk over huwelijk en seksualiteit niet verandert en niets ketters voorstelt. Er wordt beweerd dat de Fiducia Supplicans niet over de leer gaat maar over praktische zaken en dat ze alleen maar aangepast moet worden aan verschillende contexten en gevoeligheden.
Maar is het zo eenvoudig? In werkelijkheid is de kritiek van bezorgde bisschoppen niet dat de verklaring de leer van de Kerk over huwelijk en seksualiteit expliciet ontkent. De kritiek is eerder dat door de zegening toe te staan van paren die seks hebben buiten het huwelijk, in het bijzonder paren van hetzelfde geslacht, de katholieke leer in de praktijk wordt ontkend – ja zelfs in woorden. De kritiek is gebaseerd op een solide traditioneel principe: lex orandi, lex credendi – het principe dat de manier waarop de Kerk bidt, weerspiegelt wat de Kerk gelooft. De Katechismus stelt: “Wanneer de Kerk de sacramenten viert, belijdt zij het geloof dat zij van de apostelen heeft ontvangen.”
In feite zijn er katholieke praktijken die niet veranderd kunnen worden zonder de katholieke leer te verwerpen. Denk bijvoorbeeld aan wat het Concilie van Trente de substantie van de sacramenten noemt, die door Christus zelf werd ingesteld. Een verandering met betrekking tot deze substantie, zelfs als het een praktische verandering is, zou een verwerping van de katholieke leer zijn. Als iemand bijvoorbeeld in woorden de katholieke leer over het doopsel zou bevestigen, maar vervolgens mensen die niet gedoopt zijn tot de eucharistie zou toelaten, zou hij de katholieke leer verwerpen. Thomas zei dat zulke tegenstrijdigheden leiden tot “onwaarheden in de sacramentele tekenen”.
De vraag is dus of het accepteren van de “pastorale” en niet-liturgische “zegeningen” die Fiducia Supplicans voorstelt voor paren in onregelmatige situaties een afwijzing is van de katholieke leer – niet in expliciete bevestiging, maar in de praktijk. Het persbericht van DDF geeft geen antwoord op deze vraag. Het is daarom noodzakelijk om het in detail te onderzoeken.
Ten eerste moeten we het onderscheid tussen liturgische zegeningen en zuiver pastorale zegeningen bekijken, omdat dit het onderscheid is waarop Fiducia Supplicans is gebaseerd. Fiducia Supplicans stelt dat deze nieuwe “pastorale zegeningen” voor paren in onregelmatige situaties geen liturgisch karakter hebben. Nu is dit onderscheid tussen zegeningen een nieuwigheid die Fiducia Supplicans introduceert en die niet de minste basis heeft in de Heilige Schrift, de Kerkvaders of het Leergezag. Fiducia Supplicans beweert dat “pastorale zegeningen” niet liturgisch zijn. Toch hebben ze een liturgische structuur, volgens het voorbeeld in het DDF-persbericht (een gebed met het kruisteken). En in ieder geval wordt het liturgische in het christendom niet afgemeten aan voorwerpen, gewaden of altaren zoals in andere religies. Het feit dat het een priester is, die Christus vertegenwoordigt, die deze “pastorale zegen” geeft, maakt het een liturgische handeling waarin het gezag van Christus en de Kerk op het spel staat. Het Tweede Vaticaans Concilie benadrukt de onlosmakelijke band tussen alle handelingen van de priester en de liturgie (zie Presbyterorum ordinis).
Bovendien impliceert elke zegening, ongeacht de plechtigheid ervan, instemming met wat gezegend wordt. Dit wordt geleerd door de constante traditie van de Kerk, die gebaseerd is op de Heilige Schrift. Het Griekse woord dat in het Nieuwe Testament gebruikt wordt voor “zegenen” is eulogein, wat net als het Latijnse benedicere letterlijk “zeggen dat iets goed is” betekent. Bovendien betekent iets zegenen in de Heilige Schrift niet alleen dat het goed verklaard wordt, maar ook dat het goed is omdat het van de Schepper komt. De zegen is gericht op Gods schepping, die hij als zeer goed beschouwde zodat God zelf het tot wasdom en volheid kon brengen. Daarom kan er geen zegen worden gevraagd voor relaties of situaties die de scheppingsorde tegenspreken of verwerpen, zoals verbintenissen op basis van homoseksuele praktijken, die Paulus ziet als een gevolg van het ontkennen van het plan van de Schepper (Romeinen 1, 21-27). ). Deze noodzaak om in harmonie te zijn met de geschapen orde geldt voor elke vorm van zegen, ongeacht de plechtigheid ervan.
We moeten opmerken dat de DDF impliciet erkent dat deze zegeningen (inclusief pastorale zegeningen) onderschrijven wat gezegend wordt. Daarom maakt het persbericht zorgvuldig onderscheid tussen de zegening van het paar en de zegening van de verbintenis. Als het waar zou zijn dat deze pastorale zegeningen niets legitimeren, zou er geen probleem zijn om de verbintenis pastoraal te zegenen. De poging van de DDF om te verduidelijken dat de verbintenis niet gezegend wordt, laat zien dat de DDF de “pastorale zegen” als toestemming beschouwt en er daarom op staat dat het paar gezegend wordt en niet de verbintenis.
Gezien de onmogelijkheid om onderscheid te maken tussen liturgische en pastorale zegeningen, moet men daarom concluderen dat Fiducia Supplicans leerstellig problematisch is, hoezeer het ook de katholieke leer in woorden bevestigt. Daarom kan niet gezegd worden dat de kwestie puur praktisch is en afhangt van de gevoeligheden van verschillende regio’s. We hebben te maken met een kwestie die raakt aan zowel het natuurrecht als de evangeliebelijdenis van de heiligheid van het lichaam, die in Malawi niet anders zijn dan in Duitsland.
Maar de DDF heeft twee verdere onderscheidingen gebruikt om te voorkomen dat fiducia supplicans toestemming voor homoseksuele partnerschappen impliceert. Het eerste onderscheid is tussen de inzegening van het huwelijk en de inzegening van het paar. Is dit onderscheid mogelijk? Inderdaad, als men het koppel zegent als koppel – dat wil zeggen, als verenigd door een seksuele relatie anders dan het huwelijk – dan keurt men deze vereniging goed, omdat het de vereniging is die hen tot zo’n koppel maakt. Het zou anders zijn als het paar niet zou worden gezegend als een paar van hetzelfde geslacht, maar bijvoorbeeld als een pelgrimspaar dat naar een pelgrimsoord komt. Maar dat is niet wat Fiducia Supplicans bedoelt, en daarom gaat het over het zegenen van paren in een onregelmatige situatie, inclusief paren van hetzelfde geslacht.
Laten we nu een tweede verschil onderzoeken: Kunnen we zeggen dat wat gezegend wordt niet het paar is dat verenigd is door de seksuele relatie, maar het paar dat verenigd is door andere aspecten van hun leven, bijvoorbeeld de hulp die ze elkaar geven tijdens een ziekte? Dit onderscheid verandert niets aan het feit dat het paar gezegend is als een paar verenigd door buitenechtelijke seksuele relaties. Want wat het koppel als zodanig blijft definiëren is de seksuele relatie die hen samenbindt. De andere aspecten van hun leven als koppel zijn niet wat hen tot koppel maakt, noch slagen al deze aspecten erin de seksuele levensstijl die hen tot koppel maakt te kwalificeren, zoals reeds bevestigd werd in het antwoord van 2021 van de Congregatie voor de Geloofsleer.
Toen de huidige prefect van de DDF sprak over hoe deze zegeningen te geven, gaf hij aan dat het niet ging om het zegenen van het paar. Hij stelde bijvoorbeeld voor om het kruisteken op elke persoon te maken en niet op het koppel. De kardinaal wilde echter niet duidelijk maken dat het koppel niet gezegend kon worden en bleef tekenen accepteren – zoals samen bidden voor de twee personen – die het bestaan van het koppel in de ogen van de Kerk legitimiteit zouden geven als iets goeds voor de verenigde personen. De kardinaal heeft ook geweigerd om bepaalde zegeningen te veroordelen, zoals die welke publiekelijk werden aangekondigd door pater Dr. James Martin, die duidelijk gericht waren aan het koppel en bedoeld waren om homoseksuele relaties theologisch te legitimeren.
Onlangs is een nieuwe semantische verandering opgemerkt in de officiële verklaringen van de Fiducia Supplicans. Ze spreken niet langer van de zegening van “paren”, maar van “personen” en voegen eraan toe dat het gaat om mensen die “samen” zijn. Nu is het zegenen van twee mensen die samen zijn juist vanwege de homoseksuele relatie die hen verbindt niet anders dan het zegenen van de verbintenis. Hoe vaak je ook herhaalt dat je dit stel niet zegent als een huwelijk, dat is precies wat je doet door de zichtbaarheid van de uitgevoerde rite.
Nu we hebben vastgesteld dat de basisvraag leerstellig van aard is, hoe moeten we de dwaling van Fiducia Supplicans beschrijven? Is het ketterij?
Laten we eens kijken naar de klassieke leer over de verschillende doelen van de leer van het leergezag en over de naleving van deze leer door de gelovigen. Dit onderwijs is vervat in het motu proprio Ad tuendam fidem van Johannes Paulus II, dat drie “paragrafen” presenteert van de geloofsbelijdenis die wordt afgelegd bij het aanvaarden van verschillende kerkelijke ambten. De eerste paragraaf verwijst naar de waarheden in de Openbaring – het ontkennen van deze waarheden is ketterij. De tweede paragraaf verwijst naar waarheden die, hoewel ze niet in de Openbaring staan, er nauw mee verbonden zijn en noodzakelijk zijn voor het behoud van het geopenbaarde geloofsgoed. Dit zijn waarheden die, vanwege hun historische of logische verband met de geopenbaarde waarheden, geaccepteerd en stevig en definitief vastgehouden moeten worden. Zij die zulke waarheden ontkennen zijn in tegenspraak met de leer van de katholieke Kerk, zelfs als hun beweringen op zichzelf niet als ketters beschouwd kunnen worden. De derde paragraaf van die geloofsbelijdenis verwijst naar de waarheden die door het gewone leergezag worden onderwezen en waaraan een religieuze instemming van geest en wil moet worden gegeven.
Hoe is dit van toepassing op ons geval? De bewering dat homoseksuele handelingen de wet van God schenden is een geopenbaarde waarheid; dit te ontkennen zou de eerste paragraaf van ede geloofsbelijdenis schenden en ketters zijn. Deze ontkenning wordt niet gevonden in Fiducia Supplicans. Verder zou het ook ketters zijn om een huwelijksinzegening voor paren van hetzelfde geslacht te accepteren. Ook dit staat niet in de Fiducia Supplicans. Fiducia Supplicans lijkt dus niet in strijd te zijn met de eerste paragraaf va de geloofsbelijdenis. Hoe moeten we dan de bewering categoriseren dat seksuele verbintenissen buiten het huwelijk gezegend kunnen worden met een niet-huwelijkse zegen? Zelfs als men zou beweren dat deze bewering niet expliciet wordt afgewezen in Openbaring, is deze bewering op zijn minst in strijd met de tweede paragraaf van de geloofsbelijdenis omdat, zoals we hebben gezien, het zegenen van deze individuen als koppels van hetzelfde geslacht betekent dat hun verbintenissen legaal worden geacht, zelfs als ze niet worden gelijkgesteld aan het huwelijk. Dit is dus een leer die in strijd is met de leer van de katholieke kerk, omdat de aanvaarding ervan, ook al is het niet direct ketters, logischerwijs leidt tot ketterij.
Om al deze redenen moet de Fiducia Supplicans als doctrinair problematisch worden beschouwd, omdat het een ontkenning van de katholieke leer bevat. Daarom is het ook problematisch vanuit pastoraal oogpunt. In feite benadert een goede pastor elke persoon in moeilijkheden als een leraar van Gods geboden, beveelt hem in gebed aan God aan en leidt hen, in het geval van ernstige zonde, tot berouw, biecht en vernieuwing van leven door vergeving in de sacramentele absolutie. Wat hij nooit zal doen in de pastorale zorg voor katholieken in onregelmatige seksuele relaties is analogieën trekken tussen Gods zegen over het huwelijk van een man en een vrouw en een zogenaamde niet-liturgische zegen voor personen in zondige relaties. Welke pastorale redenen zouden er kunnen bestaan om twee mensen die in een onregelmatige situatie leven, samen te zegenen in plaats van individueel? Waarom zouden deze mensen samen gezegend willen worden als ze niet Gods goedkeuring voor hun verbintenis willen? Hen samen zegenen betekent dus dat ze bevestigd worden in hun zonde en dus vervreemd worden van God.
Het principe dat we allemaal zondaars zijn en dat er daarom geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de ene zondaar en de andere past ook niet bij een goede herder. De Heilige Schrift maakt onderscheid tussen verschillende soorten zonde, zoals we lezen in Johannes: “Elk onrecht is zonde, maar er is zonde die niet tot de dood leidt” (1 Joh. 5, 17). De leer van de Kerk, gebaseerd op de Heilige Schrift, maakt onderscheid tussen dagelijkse zonden (voor de vergeving daarvan is niet noodzakelijkerwijs de sacramentele absolutie vereist) en doodzonden (waarvoor sacramentele absolutie vereist is). Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen zonden die openbaar zijn en zonden die dat niet zijn, en tussen zondaars die hardnekkig vasthouden aan hun zonden en zondaars die bereid zijn zich te bekeren. Dit onderscheid dient niet om mensen te veroordelen, maar om hen genezing te bieden. Op dezelfde manier moet een goede dokter verschillende diagnoses stellen voor verschillende gevallen, omdat niet elke ziekte op dezelfde manier behandeld kan worden.
Samenvattend: zolang de DDF de Fiducia Supplicans niet corrigeert door te verduidelijken dat de zegen niet aan het paar kan worden gegeven, maar alleen aan elke persoon afzonderlijk, keurt ze uitspraken goed die in strijd zijn met de leer van de katholieke Kerk en die, zonder op zichzelf ketters te zijn, tot ketterij leiden. Dit betekent dat deze pastorale zegeningen voor onregelmatige verbintenissen niet geaccepteerd kunnen worden door de katholieke gelovigen, vooral niet door hen die de geloofsbelijdenis en de eed van trouw hebben afgelegd bij het aanvaarden van een kerkelijk ambt, dat in de eerste plaats het handhaven van trouw aan het geloofsgoed in zijn geheel vereist.
Deze weigering om de Fiducia Supplicans te aanvaarden, die in het openbaar kan worden geuit voor zover het gaat om het algemeen welzijn van de Kerk, impliceert geen gebrek aan respect voor de Heilige Vader, die de tekst van de Fiducia Supplicans heeft ondertekend – integendeel. Want de religieuze gehoorzaamheid van alle gelovigen is verschuldigd aan de opvolger van Petrus juist in zoverre hij garant staat voor de continuïteit van de katholieke leer, en deze dienst wordt bovenal geëerd door het blootleggen van de ernstige tekortkomingen van de Fiducia Supplicans.
Kortom, de uitoefening van het leergezag kan niet beperkt blijven tot het geven van dogmatisch correcte informatie over de “waarheid van het Evangelie” (Gal 2,14). Paulus verzette zich openlijk en zonder aarzelen tegen de dubbelzinnige uitoefening van het primaat door Petrus, zijn broeder in het apostolaat, omdat zijn dubieuze gedrag het ware geloof en het heil van de gelovigen in gevaar bracht, niet met betrekking tot de dogmatische belijdenis van het christelijk geloof, maar met betrekking tot de praktijk van het christelijk leven.
Write a Reply or Comment