Sacrosanctum Concilium wordt 60 jaar
Dom Alcuin Reid 4 december 2023
Onderstaand artikel van de prominente liturgist Alcuin Reid is lang maar voor de geïnteresseerde lezer alleszins de moeite waard. Het laat duidelijk de manipulaties zien van bepaalde groepen in de Kerk die op een schandalige manier aan de haal gaan met Concilieteksten om ze voor hun eigen (perverse) doelen te gebruiken, niet op grond van de teksten van het Concilie maar op grond van de vermeende (zelf uitgevonden) “geest van het Concilie”. Dit geldt ook voor wat het Concilie over de liturgie zei en wat men er al spoedig van gemaakt heeft. Als men het geduld opbrengt om het te lezen, zal het menig oog kunnen openen voor een waarheid die men niet vermoedde. CM
Inleiding
60 worden kan traumatisch zijn: plotseling doemt de pensionering op aan de horizon, een minder dan optimale fysieke conditie of zelfs het vooruitzicht van een slechte gezondheid komt in zicht – als het ons al niet op de een of andere manier heeft ingehaald. Ons drukke leven kan nog steeds gevuld zijn met activiteiten, maar zestig worden roept de onvermijdelijke vraag op: voor hoe lang nog?
Maar hoe zit het met de Constitutie over de Heilige Liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie, Sacrosanctum Concilium – als het ware het veelgeroemde eerstgeboren kind van het Concilie en zeker hetgene dat de grootste invloed heeft gehad op het leven van rooms-katholieken over de hele wereld? Hoe gaat het met zijn gezondheid? Is er enig teken van zijn aanstaande pensionering?
Helaas moeten we eerlijk zeggen dat het Sacrosanctum Concilium zijn zestigste verjaardag niet zo rustig viert als we zelf zouden hopen, want het schokkende feit is dat het sinds zijn kinderjaren decennialang is mishandeld, geslagen en misbruikt. Met zestig jaar wankelt het over de streep zonder, eerlijk gezegd, veel hoop op een lang leven – ondanks de ingenieuze en dappere pogingen van pausen, prelaten en geleerden om het in de verschillende fasen van zijn leven overeind te houden, zijn wonden te helen en het weer op de been te helpen.
Hoe kan dit? De hervormde liturgie bestaat – ze wordt in onze tijd inderdaad zeer, zeer zorgvuldig bewaakt. Liturgisch misbruik komt zeker veel minder vaak voor dan tientallen jaren geleden. Dingen lijken relatief geregeld met betrekking tot de moderne liturgie die na het Concilie werd afgekondigd – ze hoeft alleen maar goed gevierd te worden, zouden velen zeggen. Hoe kan men dan zeggen dat Sacrosanctum Concilium al tientallen jaren misbruikt wordt en nu waarschijnlijk op zijn laatste benen loopt?
Ik zal deze stoutmoedige beweringen waarmaken, maar de lezer moet even geduld hebben. Er is zoveel onduidelijkheid, zo niet regelrechte onwaarheid, in discussies over de liturgische hervorming waartoe het Tweede Vaticaans Concilie opriep, en met betrekking tot de uitvoering ervan – inclusief (vooral naar het schijnt!) door de huidige hiërarchen – evenals een niet geringe hoeveelheid emotie die erin is geïnvesteerd, dat helder denken praktisch onmogelijk lijkt. We moeten de feiten in kaart brengen en in staat zijn het juiste onderscheid te maken als we precies willen begrijpen wat de Constitutie van het Tweede Vaticaans Concilie over de Heilige Liturgie is en wat ermee gebeurd is sinds haar afkondiging zestig jaar geleden.
Wat het Concilie niet was
Het eerste feit dat we moeten accepteren is dat het Tweede Vaticaans Concilie op geen enkele manier bedoeld was om het “Woodstock” van de Kerk te zijn, waarna ze nooit meer hetzelfde zou kunnen zijn. Zoals ik eerder dit jaar uitlegde in mijn artikel “De enige draad waaraan het Concilie hangt”, was Vaticanum II een legitiem oecumenisch Concilie van de Katholieke Kerk “dat zich bezighield met pastorale doelen – in de eerste plaats hoe de Kerk het evangelie effectiever kon verkondigen in de moderne tijd – en [dat] geen dogma’s definieerde en geen anathema’s uitvaardigde, maar een beleid uitstippelde dat op dat moment opportuun werd geacht en dat moest worden geïnterpreteerd in een hermeneutische continuïteit met de traditie van de Kerk, inclusief de dogmatische definities van de andere twintig oecumenische Concilies van de Kerk. “
Vaticanum II ging over pastoraal beleid. Punt uit. Het werd niet bijeengeroepen om de leer van de Kerk of haar heilige liturgie of iets anders radicaal te veranderen (d.w.z. weg te gooien wat in het verleden gebruikt werd en helemaal opnieuw te beginnen, tabula rasa). Ze was geroepen om manieren te vinden die de moderne mens beter in staat stellen om deel te nemen aan en zich te verbinden met deze verlossingswerkelijkheid, zodat zielen gered kunnen worden.
We kunnen discussiëren over de mate van verandering die evenredig en mogelijk is om dit pastorale doel te bereiken, zeker, en we kunnen een aantal legitieme ontwikkelingen en inzichten erkennen met betrekking tot het geloof en de eredienst van de Kerk die uit het Concilie voortkwamen. Maar we weten allemaal dat als we een boom beginnen te snoeien aan de basis van zijn stam en doorgaan met het uitgraven van zijn wortels, we nogal rampzalig over de schreef zijn gegaan en ons oorspronkelijke doel hebben verijdeld. De boom zal afsterven en vervangen moeten worden door iets anders.
Daarom moeten we, in naam van trouw aan de pausen en de vaders (bisschoppen) van het Concilie, definitief het superdogma verwerpen dat zo vaak in naam van het Concilie wordt aangevoerd, namelijk dat “Vaticanum II dat allemaal radicaal en onomkeerbaar heeft veranderd”, waarbij “dat” staat voor elke eerdere liturgische, leerstellige, morele of pastorale leer of praktijk die niet van toepassing (lees “onhandig”) wordt geacht op de hedendaagse mens. Dat deed het niet. Het riep op tot evenredige hervorming en diepgaande vernieuwing. Niets meer. Het gaf geen vrijbrief om de catechismus of het missaal te verscheuren en opnieuw te beginnen.
Als je het er niet mee eens bent of als je anders is verteld, bestudeer de documenten zelf dan zorgvuldig (en pas op voor de verdraaiing die er in overvloed is in latere commentaren op de documenten). Ga dan naar de discussies die tijdens het Concilie werden gevoerd toen ze werden bewerkt. Het is daar dat we het Tweede Vaticaans Concilie zullen vinden, in plaats van het Concilie dat gewenst en gepromoot werd door agenda-gedreven opportunisten in de nasleep ervan, of wat paus Benedictus XVI het “virtuele Concilie” en “het Concilie van de media” noemde. (Toespraak, 14 februari 2013) En juist door dit te doen kunnen we leren wat Sacrosanctum Concilium is en niet is.
De constitutie ‘Sacrosanctum Concilium’ zelf
De Heilige Liturgie omvat de riten van de Sacramenten, het Goddelijk Officie, de Zegeningen en Processies, begrafenissen en nog veel meer. Maar in het centrum ervan staat het Heilig Misoffer, en natuurlijk is de Mis het kloppende hart in het centrum van ons leven van gebed en aanbidding. Voor veel katholieken is de Mis bijna de enige liturgische ontmoeting die ze hebben. Dat katholieken er volledig en vruchtbaar aan deelnemen is essentieel – zoals Sacrosanctum Concilium n. 14 terecht benadrukt.
Het is onmogelijk om hier de discussies van het Concilie over alle liturgische riten te bespreken. Maar gezien het fundamentele belang ervan zal de bespreking van de hervorming van de ritus van de Mis door het Concilie dienen om het punt te illustreren. Wat bedoelden de concilievaders met hun uitspraak: “De ritus van de Mis moet zodanig worden herzien dat de intrinsieke aard en het doel van de verschillende delen ervan, evenals de samenhang ertussen, duidelijker tot uiting komen, en dat een godvruchtige en actieve deelname door de gelovigen gemakkelijker kan worden bereikt”? (n. 50) Laten we als het ware de vloer van het Concilie bezoeken.
Op 29 oktober 1962 begonnen de concilievaders hun bespreking van het tweede hoofdstuk van de ontwerpgrondwet (Schema Constitutionis De Sacra Liturgia genoemd). Dit bevatte (het toenmalige) artikel 37 over de hervorming van de Ordo Missae. Het voorstel luidde als volgt: “De Orde van de Mis moet worden herzien, hetzij in het algemeen, hetzij in haar afzonderlijke delen, zodat zij duidelijker kan worden begrepen en zodat zij de daadwerkelijke deelname van het volk gemakkelijker kan maken.”[1]
Het artikel veroorzaakte veel discussie. Sommige vaders zagen deze woorden als een vrijbrief voor revolutie en protesteerden hevig: de interventies van Francis Cardinal Spellman,[2] en van Alfredo Cardinal Ottaviani,[3] zijn opmerkelijk voor hun kritiek. Aartsbisschop Frederico Melendro SJ,[4] en bisschop George Patrick Dwyer,[5] riepen op tot verduidelijking van het artikel. Bisschop Alberto Devoto stelde dat “de vernieuwing van de Orde van de Mis zonder twijfel op dit moment van groot belang is; daarom mist dit artikel de nodige precisie.”[6] De hulpbisschop van Straatsburg, Léon-Arthur Elchinger, zocht naar een oplossing: “Ik stel voor dat de volledige tekst van dit artikel behouden blijft, maar dat het verduidelijkt wordt door de publicatie van de volledige declaratio die door de voorbereidende commissie in het kader van dit artikel is opgesteld. Om “de gemoederen te bedaren” van degenen die een complete revolutie van de misorde en de dood van de Romeinse ritus vrezen. Deze declaratio stelt ons geen revolutie voor, maar slechts een evolutie – een pastorale evolutie – iets degelijks en verstandigs.”[7]
De Declarationes waren de toelichtingen die artikelen van het Schema vergezelden in de verschillende stadia van redactie om de bedoelingen van de opstellers te specificeren. Hoewel ze deel uitmaakten van de ontwerpen die tijdens het werk van de voorbereidende commissie werden ingediend, werden ze niet bij de tekst van het Schema gevoegd die aan de concilievaders werd uitgedeeld. Het daaruit voortvloeiende gebrek aan specificiteit droeg bij aan de ongerustheid van sommige Vaders en voedde de roep om verduidelijking van anderen.
In de volgende sessie kwam bisschop Henri Jenny tussenbeide. Als lid van de voorbereidende liturgische en conciliaire commissies zette Mgr. Jenny de inhoud uiteen van de declaratio over de hervorming van de Orde van de Mis waar Mgr Elchinger om gevraagd had. Alvorens de specifieke hervormingen te schetsen, werd de verzekering gegeven dat: “Hodiernus Ordo Missæ, qui decursu saeculorum succrevit, certe retinendus est.” (“De huidige Ordo Missæ, die in de loop der eeuwen is ontstaan, zal zeker behouden blijven.”)[8] Het woord “zeker” werd benadrukt. De Franse dominicaan peritus Yves Congar noteerde in zijn dagboek van het Concilie dat Jenny “zeer aandachtig werd beluisterd.”[9]
Ik heb een gedetailleerde studie van de daaropvolgende discussie gepubliceerd,[10] en het is volkomen duidelijk dat de concilievaders geen revolutie in de Orde van de Mis voor ogen hadden of toestonden, maar een evolutie, volgens het leidende principe van artikel 23 van de Constitutie: “…er mogen geen vernieuwingen zijn, tenzij het welzijn van de Kerk dit werkelijk en zeker vereist; en er moet voor gezorgd worden dat alle nieuwe vormen die aangenomen worden op een bepaalde manier organisch groeien uit reeds bestaande vormen.”
De meest radicale verandering in de Mis die het Concilie voor ogen had, was het wijdverbreide gebruik van de volkstalen in het eerste deel van de Mis, toen bekend als de “Mis van de Catechumenen” en nu als de “Liturgie van het Woord”, gevierd met de directe betrokkenheid van de mensen vanaf de sedilia. Zelfs aartsbisschop Marcel Lefebvre vond dit gepast.[11] Een uitgebreid lectionarium en de introductie van gebeden van de gelovigen (voorbede) werden ook overwogen.
Het is echter belangrijk om op te merken dat de concilievaders het er vrijwel unaniem over eens waren dat de mis vanaf het Offertorium aan het altaar en in het Latijn moest worden opgedragen. De mogelijkheid om dit deel van de Mis ‘met het gezicht naar het volk’ te vieren werd niet overwogen – laat staan opgelegd. Dus, met de nodige aanpassingen (in de mis van de Catechumenen) voor het pastorale welzijn van het volk, moest de Orde van de Mis die zich in de loop der eeuwen had ontwikkeld toch behouden blijven.
Dit is Sacrosanctum Concilium zoals het werd geboren – zoals het 60 jaar geleden werd gestemd en met gezag werd afgekondigd. Niets meer. Niets minder. Men zou een dergelijke studie kunnen herhalen voor de andere liturgische riten, maar hier moeten we volstaan met de ritus van de Mis.
De uitvoering van Sacrosanctum Concilium
Het zou zo’n zes jaar duren voordat wat bekend werd als de “Nieuwe Orde van de Mis” van kracht zou worden op de eerste zondag van de Advent in 1969 en in termen van liturgische geschiedenis zijn het inderdaad zeer interessante zes jaren. Wat kan er gezegd worden over Sacrosanctum Concilium en zijn bepalingen met betrekking tot de Mis in deze periode?
Om het ronduit te zeggen, Sacrosanctum Concilium was als een pasgeboren kind dat in de kou werd gezet en genegeerd terwijl mensen zijn gezag stalen om hun eigen liturgische agenda’s te bevorderen. “Het geluk is met de dapperen”, pochte aartsbisschop Annibale Bugnini, de secretaris van het Consilium belast met de uitvoering van de Concilie Constitutie, in zijn memoires.[12] Er is inderdaad duidelijk bewijs dat hij van plan was om de bepalingen van de Constitutie terzijde te laten, waardoor het werk van het Concilie zelf tamelijk betekenisloos werd en er ernstige vragen rezen over zijn respect voor de realiteit en het gezag van een Oecumenisch Concilie. Want al tijdens een vergadering van de liturgische commissie in de voorbereidende fase van het Concilie in november 1961 zou de toenmalige pater Bugnini duidelijk zeggen:
Het zou zeer ongelegen komen als de artikelen van onze constitutie zouden worden verworpen door de Centrale Commissie of door het Concilie zelf. Daarom moeten we voorzichtig en discreet te werk gaan. Voorzichtig, zodat voorstellen worden gedaan op een aanvaardbare manier (modo acceptabile), of, naar mijn mening, zo geformuleerd dat er veel wordt gezegd zonder dat het lijkt alsof er iets wordt gezegd: laat veel dingen in embryo (in nuce) worden gezegd en laat op deze manier de deur open blijven voor legitieme en mogelijke postconciliaire gevolgtrekkingen en toepassingen: laat niets worden gezegd dat excessieve nieuwheid suggereert en al de rest zou kunnen ontkrachten, zelfs wat rechttoe rechtaan en onschuldig is (ingenua et innocentia). We moeten discreet te werk gaan. Niet alles moet gevraagd of geëist worden van het Concilie, maar de essentie, de fundamentele principes [zijn].[13]
Vandaar dat de offerritus volledig werd geschrapt en vervangen (het Orate Fratres gebed met zijn openlijke offertermiologie werd alleen behouden op ‘onverzettelijk’ aandringen van Paulus VI zelf); de Romeinse Canon ontsnapte in feite ternauwernood aan afschaffing, maar werd in werkelijkheid min of meer afgeschaft door de enorme en ongekende nieuwigheid van het uitvinden en autoriseren van nieuwe eucharistische gebeden – iets wat eenvoudigweg ondenkbaar was in de Concilieaula; Verschillende riten en gebaren werden radicaal vereenvoudigd (iets wat zeker was voorzien, maar niet in zo’n drastische mate); het privégebed van de priester werd sterk verminderd en – psychologisch cruciaal – er werd een officiële ‘aanmoediging’ gegeven om de Mis (vanaf het offertorium) met het gezicht naar het volk te vieren. Zo werden er ook snel indulten (toestemmingen) gegeven voor het ontvangen van de Heilige Communie in de hand, staand – waardoor de perceptie van de Mis en van de aard van de geconsacreerde Eucharistie (opzettelijk of niet) ingrijpend veranderde. Noch voor de priester, noch voor de leek kon gezegd worden dat de Mis hetzelfde was. Ze was radicaal veranderd.
Zelfs op papier in het Latijn (voordat de slechte vertalingen in de volkstaal en het enthousiaste misbruik hun intrede deden, zoals op veel plaatsen al het geval was) kan van de Orde van de Mis die Paulus VI in april 1969 afkondigde en die in zijn editie van het Missale Romanum van 1970 stond, nauwelijks gezegd worden dat het de Orde was die zich in de loop der eeuwen had ontwikkeld. Feit is dat het niet was behouden zoals was beloofd. Sacrosanctum Concilium was systematisch en grondig misbruikt – en het Concilie was voor gek gezet – door een vakkundig georkestreerd Consilum dat zijn eigen moderniserende liturgische agenda nastreefde en dat het geluk had een paus te hebben die zijn voorstellen met gezag zou goedkeuren.
De bezorgdheid van degenen die tijdens de bespreking van deze hervorming op het Concilie in 1962 vreesden voor een complete revolutie van de misorde en de dood van de Romeinse ritus was, zo lijkt het, niet zonder grond. Toch hadden zij voor Sacrosantum Concilium gestemd omdat hen verzekerd was dat een dergelijk gevaar niet bestond. Maar de realiteit was, zoals pater Joseph Gellineau, geenszins een tegenstander van de hervorming, slechts een paar jaar later met openhartigheid zou schrijven, dat de Orde van de Mis die door Paulus VI werd uitgevaardigd “in feite een andere liturgie van de Mis is. We moeten het ronduit zeggen: de Romeinse ritus zoals we die kenden bestaat niet meer. Het is vernietigd (détruit). Sommige muren van het bouwwerk zijn gevallen, andere zijn veranderd; we kunnen het zien als een ruïne of de gedeeltelijke fundering van een nieuw gebouw.”[14]
Dit was de trieste, verwaarloosde en misbruikte staat van Sacrosanctum Concilium toen het slechts zeven jaar oud werd.
Paus Paulus VI
Paus Paulus VI[15] regeerde tijdens de onmiddellijke post-conciliaire jaren en volgde persoonlijk de liturgische hervorming tot in detail. Zoals hierboven vermeld, stond hij af en toe op de rem bij het Consilium (hij stond zelf op het behoud van het kruisteken aan het begin van de Mis, het Confiteor in wat de “boeteritus” wordt genoemd en de Romeinse Canon). Hij keurde echter persoonlijk de andere details van de hervorming goed en kondigde ze met gezag af.
Vóór de eerste zondag van de Advent 1969 sprak hij over de hervorming in twee beroemde Algemene Audiënties (19 en 26 november 1969). In de eerste zei hij:
Deze verandering heeft iets verbazingwekkends, iets buitengewoons. Dit komt omdat de Mis beschouwd wordt als de traditionele en onaantastbare uitdrukking van onze religieuze eredienst en de authenticiteit van ons geloof. We vragen ons af hoe zo’n verandering mogelijk is? Welk effect zal het hebben op degenen die de Heilige Mis bijwonen?…
Hoe kan zo’n verandering worden doorgevoerd? Antwoord: Het is te danken aan de wil die werd uitgedrukt door het Oecumenisch Concilie dat niet lang geleden werd gehouden…
De hervorming die op het punt staat te worden doorgevoerd is daarom een antwoord op een gezaghebbend mandaat van de Kerk. Het is een daad van gehoorzaamheid. Het is een daad van coherentie van de Kerk met zichzelf. Het is een stap voorwaarts voor haar authentieke traditie. Het is een demonstratie van trouw en vitaliteit, waar we allemaal onmiddellijk mee moeten instemmen.
Het is geen willekeurige daad. Het is geen voorbijgaand of optioneel experiment. Het is geen improvisatie van een dilettant. Het is een wet. Het is bedacht door gezaghebbende experts van de Heilige Liturgie; er is lang over gediscussieerd en nagedacht. We zullen er goed aan doen het met vreugdevolle belangstelling te aanvaarden en het stipt, eensgezind en zorgvuldig in praktijk te brengen.
Als je dit decennia later leest, valt het op dat er niet wordt beweerd dat dit een evenredige en noodzakelijke ontwikkeling is van de liturgische Traditie waartoe het Sacrosanctum Concilium oproept, maar dat het een positieve daad van gezag (“een wet”) is “waarmee wij allen onmiddellijk moeten instemmen.”
“Wat zullen de resultaten zijn van deze vernieuwing?” vroeg de paus:
De verwachte, of liever gewenste, resultaten zijn dat de gelovigen met meer begrip, op een meer praktische, een meer aangename en een meer heiligende manier zullen deelnemen aan het liturgische mysterie. Dat wil zeggen, ze zullen het Woord van God horen, dat leeft en weerklinkt door de eeuwen heen en in onze individuele zielen; en ze zullen ook delen in de mystieke werkelijkheid van het sacramentele en verzoenende offer van Christus.
“Laten we dus niet spreken over ‘de nieuwe Mis’, concludeerde hij. “Laten we liever spreken over het ‘nieuwe tijdperk’ in het leven van de Kerk.”
De week daarop zou de paus spreken over het “veelzijdige ongemak” van de hervorming, waarbij hij uitlegde:
Het is het soort verstoring dat veroorzaakt wordt door elke nieuwigheid die inbreekt in onze gewoonten. We zullen merken dat vrome mensen het meest verstoord worden, omdat ze hun eigen respectabele manier hebben om de mis te horen, en ze zullen zich uit hun gebruikelijke gedachten geschud voelen en verplicht om die van anderen te volgen. Zelfs priesters kunnen in dit opzicht enige ergernis voelen.
“We moeten ons voorbereiden,” waarschuwde Paulus VI. “Deze nieuwigheid is geen kleinigheid. We moeten ons niet laten verrassen door de aard, of zelfs de hinder, van haar uiterlijke vormen…” adviseerde hij. “We zullen er goed aan doen rekening te houden met de motieven voor deze ernstige verandering,” adviseerde hij, waarbij hij uitlegde dat “het eerste [motief] gehoorzaamheid aan het Concilie is,” eraan toevoegend dat “die gehoorzaamheid nu gehoorzaamheid aan de bisschoppen impliceert, die de voorschriften van het Concilie interpreteren en in praktijk brengen.”
De sprong hier van gehoorzaamheid aan het Concilie (aan Sacrosanctum Concilium) naar gehoorzaamheid aan de interpretatie ervan door de bisschoppen enkele jaren later is subtiel maar veelzeggend. Maar alsof dit aandringen op de positieve wil van de bisschoppen nog niet genoeg was, ging de paus nog verder door te benadrukken dat deze hervorming “de wil van Christus is, het is de adem van de Heilige Geest die de Kerk oproept om deze verandering door te voeren. Er doet zich een profetisch moment voor in het mystieke lichaam van Christus, dat de Kerk is. Dit moment schudt de Kerk door elkaar, wekt haar op en dwingt haar om de mysterieuze kunst van haar gebed te vernieuwen.”
Het is geen wonder dat de nieuwe misorde en, na verloop van tijd, het missaal van 1970 van Paulus VI, alom werden geaccepteerd en geïmplementeerd in een geest van even snelle als blinde gehoorzaamheid: onkritische gehoorzaamheid aan kerkelijk gezag was een primaire deugd van het katholicisme in het midden van de twintigste eeuw, in het bijzonder aan de bevelen van de opvolger van de H. Petrus. Dat de paus volhield dat de liturgische veranderingen de directe wil van de Almachtige God waren, bezegelde de zaak min of meer. Het feit dat Sacrosanctum Concilium was genegeerd en overtroffen leek niet te zijn opgemerkt, behalve door zeer weinigen. Het zat in de kou als het verwaarloosde kind, terwijl de pasgeboren constructie van het Consilium genoot van zijn eigen kinderjaren.
Maar deze constructie bleek een weerbarstig kind te zijn met veelvuldige misbruiken die bleven opduiken: de liturgische boeken werden vaak meer gebruikt als hulpmiddelen voor zogenaamde liturgische “creativiteit” dan dat ze riten bevatten die trouw gevierd moesten worden. Het lijdt geen twijfel dat dit Paulus VI verontrustte: het lijkt erop dat hij gewoon niet kon zien waarom dit gebeurde – een bewijs, zeker, van zijn eigen discipline en orthodoxie, maar ook een bewijs van zijn naïviteit. Noch de wereld, noch de Kerk waren nog dezelfde als tien jaar geleden: er was een diepgaande culturele devolutie aan de gang waarbij objectieve autoriteit snel terzijde werd geschoven ten gunste van subjectieve voorkeur. Onbewust versnelde de afkondiging van radicaal nieuwe liturgische riten de verspreiding van deze malaise op het meest cruciale gebied van het leven van de Kerk: haar aanbidding van de Almachtige God. Als de riten van de Kerk zo snel zo radicaal konden veranderen, dan kon al het andere dat ook, ook op het gebied van geloof en moraal.
In het licht hiervan zou de “verdeelde paus”, zoals Yves Chiron hem zou noemen (paus Johannes XXIII had hem de “Hamlet-kardinaal” genoemd), de wanorde betreuren en de Kerk blijven oproepen tot gehoorzaamheid. Tegenover de kleine maar significante en groeiende weerstand tegen de liturgische hervorming (en degenen die daarom de niet-hervormde riten bleven gebruiken), manifesteerde Paulus VI een staalhard autoritarisme, aandringend op onkritische gehoorzaamheid en acceptatie van de liturgische hervorming vóór al het andere. Er was geen ruimte voor dialoog, ook al werd er een uitzonderlijke concessie gedaan aan Engelse katholieken in wat bekend werd als het “Agatha Christie indult”. Aartsbisschop Marcel Lefebvre en zijn volgelingen werden in de kou gelaten. Zo verhardden de standpunten aan beide kanten van de gehoorzaamheid die de paus eiste.
Aan het einde van de regeerperiode van Paulus VI, die zijn vijftiende verjaardag naderde, was de verwaarloosde tiener die Sacrosanctum Concilium was geworden nog steeds niet dichter bij het leven dat de concilievaders het hadden willen geven. Gehoorzaamheid had het eigen onrechtmatige product van het Consilium stevig en wel op zijn plaats gecementeerd.
Paus Johannes Paulus II
De eerste jaren van het pontificaat van Johannes Paulus II zagen een herbevestiging van de discipline op veel gebieden van het leven van een Kerk in wanorde. Kwesties van liturgische hervorming stonden niet hoog op zijn agenda, hoewel hij in zijn eerste encycliek de “plicht om de liturgische regels nauwgezet uit te voeren” opnieuw bevestigde. (Redemptor Hominis, 4 maart 1979, n. 20) Onkritische gehoorzaamheid was blijkbaar nog steeds aan de orde van de dag.
Maar het was onder Johannes Paulus II dat er een barst verscheen in de muur van gehoorzaamheid die was opgetrokken om de nieuwe riten van Paulus VI te beschermen. De paus vroeg een commissie van kardinalen om de vraag te bestuderen of de oudere liturgische riten waren afgeschaft en of het al dan niet waardevol was om ze opnieuw toe te staan. Zeker, het steeds meer georganiseerde verzet van de volgelingen van aartsbisschop Lefebvre, en anderen, zette aan tot zo’n studie.[16] Men zou kunnen speculeren dat ook een groeiend besef dat de hervormde riten niet helemaal in overeenstemming waren met de eisen van het Concilie. Sommigen begonnen Sacrosanctum Concilium vanuit hun ooghoeken met sympathie te bekijken.
Het Indult Quattuor abhinc annos van 3 oktober 1984 dat het gebruik van het Missale Romanum van 1962 toestond naar goeddunken van de diocesane bisschop (buiten de parochiekerken) werd inderdaad gezien als een scheur in het bouwwerk dat de postconciliaire hervorming was – tot vreugde van sommigen en tot afschuw van anderen. Plotseling was de onkritische acceptatie van de nieuwe riten die Paulus VI eiste schijnbaar van de baan. Veel bisschoppen negeerden het Indult natuurlijk en hielden vast aan de onverzettelijkheid van vroeger, maar het feit bleef dat de Heilige Stoel zelf had toegegeven dat het oudere gebruik van de Romeinse ritus (de usus antiquior) een legitieme plaats kon hebben in het leven van de postconciliaire Kerk.
Dit deed op zich niets voor ons arme, verwaarloosde Sacrosanctum Concilium. Tenminste, niet direct. Maar een van de kardinalen in de commissie die resulteerde in het Indult van 1984, Joseph kardinaal Ratzinger, in 1981 door Johannes Paulus II naar Rome geroepen om de Congregatie voor de Geloofsleer te leiden, had de liturgische constitutie van het Concilie al geruime tijd in de gaten gehouden. Hij was in feite een van de eerste liturgische realisten na het Concilie, niet bang om de liturgische hervorming te bekritiseren volgens de principes die werden omarmd door het Concilie waarvan hij zelf een jonge peritus was.
Kardinaal Ratzinger zou zelfs zo ver gaan om te spreken over de wenselijkheid van een hervorming van de liturgische hervorming – van een herziening van de hervormde riten in het licht van de bepalingen van Sacrosanctum Concilium en van de ervaring van de postconciliaire jaren. Voor de aanhangers van de liturgie van Paulus VI, die soms zelfs spraken over de noodzaak van de “organische progressie” van de liturgie (dat wil zeggen dat de liturgie verder moest evolueren op manieren die het Concilie zou hebben gewild), was een conservatieve hervorming van de liturgische hervorming pure ketterij. Het stond toe dat het werk van het Consilium in twijfel werd getrokken – iets waartoe wijlen zijn secretaris, aartsbisschop Bugnini, aanzienlijk bijdroeg door de publicatie van zijn memoires (The Reform of the Liturgy: 1948-1975) die meer dan voldoende de systematische verwaarlozing en het misbruik van het Sacrosanctum Concilium aantonen dat onder zijn toeziend oog plaatsvond na het Concilie.
Er ontstond een ongemakkelijke ‘dialoog’, soms wetenschappelijk, soms reactionair, vaak aangeduid als de “liturgieoorlogen”, waarin het steeds duidelijker werd dat wat het Concilie bedoelde in feite niet was opgenomen in de liturgische boeken die door Paulus VI waren uitgevaardigd. Terwijl sommigen eenvoudig hun toevlucht zochten in de niet-hervormde riten (waarvan de beschikbaarheid toenam na de bisschopswijdingen door aartsbisschop Lefebvre in 1988 en het Moto Proprio Ecclesia Dei adflicta van paus Johannes Paulus II), bleven anderen volharden in het uitnodigen van Sacrosanctum Concilium zelf aan tafel en het te laten spreken. Degenen die het hadden misbruikt en het als een zuigeling terzijde hadden geschoven, waren verontrust door de aanwezigheid van deze jongvolwassene, want als hij mocht spreken zou hij naar alle waarschijnlijkheid aantonen dat de hervorming van Paulus VI was wat kardinaal Ratzinger aan het eind van de jaren tachtig zou omschrijven als “verzonnen liturgie” die vervangen was “in plaats van liturgie als vrucht van ontwikkeling”. Hij zou nog verder gaan: “We verlieten het levende proces van groei en ontwikkeling om het rijk van de fabricatie binnen te gaan. Er was niet langer een verlangen om te blijven ontwikkelen en rijpen, zoals de eeuwen voorbijgingen en dus werd dit vervangen – alsof het een technische productie was – door een constructie, een banaal product ter plekke.”[17]
Er gebeurde niets officieel met betrekking tot een mogelijke hervorming van de liturgische hervorming onder Johannes Paulus II: verschillende documenten bleven aandringen op gehoorzaamheid aan de liturgische boeken (Inaestimabile Donum, 1980; Vicesimus Quintus Annus, 1988; Ecclesia de Eucharistia, 2003; Redemptionis Sacramentum, 2004). Toch bleef kardinaal Ratzinger schrijven en spreken; in 2000 publiceerde hij een belangrijke theologische en praktische reflectie De Geest van de Liturgie, en in 2001 zat hij een baanbrekende conferentie voor in Frankrijk die de discussie aanwakkerde over een hervorming van de hervorming en, inderdaad, over de rol van de usus antiquior, die steeds meer gevierd werd door en in de apostolaten van wat bekend werd als de “Ecclesia Dei” gemeenschappen.
De auteur van onderhavig artikel ontmoette kardinaal Ratzinger voor het eerst persoonlijk toen hij hem een exemplaar overhandigde van de Engelse editie uit 2003 van de handelingen van deze conferentie (Looking Again at the Question of the Liturgy with Cardinal Ratzinger) die ik had geredigeerd. Een gesprek over de liturgie volgde natuurlijk. Hij sprak over een komend document (het zou het jaar daarop gepubliceerd worden als Redemptionis Sacramentum) waarvan Zijne Eminentie sterk hoopte dat het de lang verloren gewaande liturgische discipline, waar zo vaak om gevraagd werd, zou herstellen. Ik zei dat veel jonge priesters de maatregelen van het document zouden verwelkomen en accepteren, maar dat veel oudere priesters ze gewoon zouden negeren. Ik vroeg toen: “Uwe Eminentie, kunt u mij vertellen welke bisschoppen de bepalingen zullen handhaven?” De kardinaal, die op dat moment de meesten zo niet allen had ontmoet tijdens ad limina bezoeken gedurende meer dan twintig jaar, en wiens Congregatie hen op verschillende manieren had behandeld, zuchtte en antwoordde: “Ah, ja, de bisschoppen. Zij zijn een heel groot probleem.”
Wat ze natuurlijk, liturgisch gezien, over het algemeen ook waren. Terwijl academici en zelfs curiale kardinalen konden praten over de rehabilitatie van Sacrosanctum Concilium door een hervorming van de hervorming en terwijl de usus antiquior op meer plaatsen in de wereld voet aan de grond kreeg (wat de jongere generatie aantrok en roepingen genereerde), dienden de mechanismen van bisschoppenconferenties en hun liturgische bureaucratieën om de liturgische status quo te behouden en te verdedigen, terwijl individuele diocesane bisschoppen vaak ieder behalve het meest minimale gebruik van de oudere liturgische riten blokkeerden. De scheur in het door Johannes Paulus II geopende bouwwerk werd breder, maar heel langzaam. Sacrosanctum Concilium werd veertig met hernieuwde maar nog steeds niet gerealiseerde hoop om eindelijk gehoord te worden.
Paus Benedictus XVI
De beste kans van Sacrosanctum Concilium om eindelijk de impact op het leven van de Kerk te hebben die de Concilievaders wensten, kwam met de verkiezing van kardinaal Ratzinger tot paus Benedictus XVI in 2005. Hij kende het Concilie van binnenuit en hield van de liturgie als iemand die gelooft (ook al was hij, zoals de London Tablet in juli 2007 wrang opmerkte, “geen opgeleide liturgist”).
Met betrekking tot de hervormingen na het Concilie (en niet alleen de liturgische) probeerde paus Benedictus een sanatio in radice – een fundamentele genezing of herstel van wat ontbrak of verkeerd was – door zijn cruciale toespraak tot de Romeinse Curie op 22 december 2005. “Waarom is de implementatie van het Concilie, in grote delen van de Kerk, tot nu toe zo moeilijk geweest?” vroeg hij. Zijn antwoord is vandaag, bijna twintig jaar later, de moeite waard om opnieuw te bekijken:
Aan de ene kant is er een interpretatie die ik “een hermeneutiek van discontinuïteit en breuk” zou willen noemen; deze heeft vaak gebruik gemaakt van de sympathieën van de massamedia en ook van een stroming in de moderne theologie. Aan de andere kant is er de “hermeneutiek van de hervorming”, van de vernieuwing in de continuïteit van het ene subject – de Kerk die de Heer ons gegeven heeft. Zij is een subject dat toeneemt in de tijd en zich ontwikkelt, maar toch altijd hetzelfde blijft, het ene subject van het pelgermerende Volk van God.
De hermeneutiek van de discontinuïteit dreigt te eindigen in een breuk tussen de preconciliaire Kerk en de postconciliaire Kerk. Het stelt dat de teksten van het Concilie als zodanig nog niet de ware geest van het Concilie uitdrukken. Het beweert dat ze het resultaat zijn van compromissen waarin, om unanimiteit te bereiken, het nodig werd gevonden om veel oude dingen te behouden en te herbevestigen die nu zinloos zijn. De ware geest van het Concilie is echter niet te vinden in deze compromissen, maar in de impulsen naar het nieuwe die in de teksten zijn vervat.
Alleen deze vernieuwingen werden verondersteld de ware geest van het Concilie te vertegenwoordigen, en uitgaande van en in overeenstemming met deze vernieuwingen zou het mogelijk zijn om verder te gaan. Juist omdat de teksten de ware geest van het Concilie en zijn nieuwheid slechts onvolmaakt zouden weergeven, zou het nodig zijn om moedig verder te gaan dan de teksten en ruimte te maken voor de nieuwheid waarin de diepste intentie van het Concilie zou worden uitgedrukt, zelfs als deze nog vaag zou zijn.
In één woord: het zou nodig zijn om niet de teksten van het Concilie te volgen, maar de geest ervan. Op deze manier werd natuurlijk een grote marge opengelaten voor de vraag hoe deze geest vervolgens gedefinieerd moest worden en werd er dus ruimte gemaakt voor elke gril.
De aard van een concilie als zodanig wordt dus in wezen verkeerd begrepen. Zo wordt hij beschouwd als een soort constituent die een oude grondwet opheft en een nieuwe schept.
Je zou Sacrosanctum Concilium deze woorden bijna horen toejuichen toen ze werden uitgesproken, want de diagnose van Benedictus XVI was (en is) perfect accuraat met betrekking tot de liturgische hervorming van het Concilie. De Conciliaire tekst werd alleen “naar de geest” gevolgd, waardoor er een enorme interpretatiemarge open bleef die inderdaad ruimte bood voor elke gril – en nog veel meer!
De liturgische handelingen van het pontificaat van Benedictus XVI vloeiden voort uit zijn verlangen om trouw te blijven aan het Concilie en om de continuïteit te verzekeren waarvan hij wist dat die zo ernstig was verbroken door de liturgische boeken van Paulus VI. Zijn Apostolische Exhortatie Sacramentum Caritatis van 22 februari 2007 is in dit opzicht een voorbeeld – een die het verdient om vaak opnieuw te worden bekeken door degenen die de usus recentior willen vieren in grotere continuïteit met de ontvangen liturgische Traditie.
Helaas heeft Benedictus XVI in de acht jaar van zijn pontificaat geen concrete maatregelen genomen met betrekking tot de hervorming van de liturgie waarover hij als kardinaal had gesproken. Terwijl sommigen met zijn zegen aan voorstellen hiervoor werkten, werd de liturgische Congregatie in de Romeinse Curie angstvallig bewaakt door een waakhond die fel blafte en zelfs de vermelding van een hervorming van de hervorming verbood, ondanks de duidelijke sympathie van zijn superieuren ervoor. Sacrosanctum Concilium mag zich verheugd hebben over de principes die in december 2005 werden geschetst, maar de deur van de Congregatie voor Goddelijke Eredienst bleef gesloten. Dat de paus zelf de deur niet opende, blijft een van de raadsels van zijn pontificaat.
Benedictus XVI opende echter wel een deur naar de usus antiquior. De scheur in de muur die de riten van Paulus VI beschermde en die onder Johannes Paulus was gemaakt en door veel diocesane bisschoppen spaarzaam werd toegepast, werd verbreed en er werd een nieuwe deur geïnstalleerd die door het Motu Proprio Summorum Pontificum van 7 juli 2007 werd geopend voor iedereen die er doorheen wilde – zonder dat er toestemming voor nodig was. Het vooruitzicht van deze nieuwe wet veroorzaakte veel verontwaardiging bij de bisschoppen die de paus persoonlijk onder ogen zag. De afkondiging ervan bracht de liturgische elite in een apoplexie. Hoe kon een paus het Concilie en zijn liturgische hervorming op zo’n manier verwerpen, riepen ze!
Natuurlijk wist hij dat hij niet terugkwam op het Concilie zelf: “Deze angst is ongegrond,” benadrukte hij in een brief aan de bisschoppen (7 juli 2007). Hij was eerder op zoek naar “een innerlijke verzoening in het hart van de Kerk,” door erop aan te dringen:
In de geschiedenis van de liturgie is er groei en vooruitgang, maar geen breuk. Wat vroegere generaties als heilig beschouwden, blijft ook voor ons heilig en groots, en het kan niet ineens helemaal verboden worden of zelfs als schadelijk worden beschouwd. Het is ons aller plicht om de rijkdom die zich in het geloof en het gebed van de Kerk heeft ontwikkeld, te bewaren en ze de plaats te geven die ze toekomt.
Hij opperde ook de mogelijkheid dat “de twee vormen van het gebruik van de Romeinse ritus elkaar kunnen verrijken,” een voorbode van een dynamiek die veel geestelijken en leken zouden ontdekken – dat vertrouwdheid met de usus antiquior iemands vermogen om vruchtbaar te vieren en deel te nemen aan de usus recentior positief beïnvloedt.
Was dit de ‘hervorming van de hervorming’ van paus Benedictus, zijn praktische sanatio in radice – om de oudere liturgische riten in staat te stellen de nieuwe te informeren, zo niet te ‘bekeren’ aan de basis? Had hij zich gerealiseerd dat een officiële hervorming van de hervorming misschien wel wenselijk is, maar niet realistisch gezien het vastgeroeste karakter van de producten die zo krachtig worden verdedigd door de “geschoolde liturgisten”? We weten het niet. Wat we wel weten is dat de meest liturgische paus van de moderne tijd het noodzakelijk achtte, voor het welzijn van de Kerk en voor het heil van de zielen, om een einde te maken aan de paranoïde benepen zuinigheid van diocesane bisschoppen door het recht op vrije toegang tot de oudere riten te onderstrepen die in feite nooit waren afgeschaft. (cf. Summorum Pontificum, art. 1)
Het is enigszins ironisch dat het fundamentele doel van Sacrosanctum Concilium, “dat alle gelovigen moeten worden gebracht tot die volledig bewuste en daadwerkelijke deelname aan liturgische vieringen die door de aard van de liturgie wordt vereist” (n. 14) vaak wordt bereikt in hedendaagse vieringen van de niet-hervormde liturgie. Zeker, sommige van zulke vieringen vóór het Concilie lieten veel te wensen over (net als veel vieringen van de nieuwere riten vandaag). Maar generaties die gevormd zijn in de verwachting van bewuste deelname aan de Heilige Liturgie, wanneer ze kennismaken met de rijkdom van de usus antiquior die volledig en mooi gevierd wordt, verheugen zich in het overladen rijkdom ervan. De vruchten van deze ontmoeting zijn duidelijk voor iedereen die ogen heeft om het te zien: grote aantallen jongeren die vreugdevol gelovig zijn, goede christelijke huwelijken en talrijke roepingen tot het priesterschap en het religieuze leven – vruchten waarvan de vaders van het Concilie vele decennia eerder hadden verwacht dat ze zouden volgen op de liturgische hervorming.
Toen paus Benedictus zijn afstand aankondigde, was Sacrosanctum Concilium nieuw leven ingeblazen, omdat het als het ware via een zijdeur toegang had gekregen. Het naderde zijn vijftigste verjaardag met enige troost, ook al bleven de riten die het hadden misbruikt onhervormd en grotendeels de baas.
Paus Franciscus
Het huidige pontificaat leek te beginnen met weinig aandacht voor liturgische zaken en de benoeming in 2014 van de aarzelende Robert Kardinaal Sarah (wiens vorige functie al snel zou worden afgeschaft door een reorganisatie) als Prefect van de Congregatie voor Goddelijke Eredienst. Hij onthulde dat de Heilige Vader hem bij zijn benoeming had gevraagd “om het goede werk in de liturgie voort te zetten dat paus Benedictus XVI was begonnen”. Het lijkt erop dat kardinaal Sarah paus Franciscus op zijn woord heeft geloofd, want de Guinese kardinaal die bij de paus had geprotesteerd dat hij geen expertise had in de Heilige Liturgie (nog een niet-opgeleide liturgist!) en die de benoeming puur uit kinderlijke gehoorzaamheid had geaccepteerd, is zeker een vaandeldrager geworden van de liturgische vrede in legitieme verscheidenheid die door Benedictus XVI is bereikt.
Maar er is iets veranderd. Terwijl de bovennatuurlijk gemotiveerde prefect van de Congregatie precies probeerde te doen wat paus Franciscus hem had gevraagd, lijken de aanhangers van de riten van Paulus VI zich te organiseren en alle mogelijke politieke middelen te gebruiken om opnieuw de controle te krijgen. Misschien wel het meest sprekende voorbeeld was de ontvangst van kardinaal Sarah’s beroemde toespraak op Sacra Liturgia 2016 in Londen, Engeland, “Towards an Authentic Implementation of Sacrosanctum Concilium”[18]-de titel alleen al geeft een Ratzingeriaanse intentie aan- waarin hij, naast vele andere praktische voorstellen, een geleidelijke en voorbereide terugkeer naar de viering van de Mis ad orientem bepleitte (met de celebrant en de gelovigen vanaf het Offertorium met het gezicht naar het liturgische oosten).
Hoewel dit iets was dat kardinaal Sarah al minstens twee keer eerder had voorgesteld (waaronder in de Vaticaanse krant L’Osservatore Romano), trok het bij deze gelegenheid de aandacht van de liturgische wereld, bracht het vreugde bij volgelingen van Benedictus XVI en joeg schrik aan bij het liturgische establishment, inclusief sommige bisschoppen die snel waren om zijn suggestie te verwerpen (want het was niet meer dan dat). Het enthousiasme waarmee zijn voorstel werd ontvangen was zo groot (wat zeker een indicatie is van de diepgaande en wijdverspreide ontvangst van de liturgische leer van Benedictus XVI) dat zelfs het Vaticaan de woorden van de kardinaal ontkende (onoprecht natuurlijk).
Zijn toespraak uit 2016 blijft relevant voor iedereen die op authentieke wijze Sacrosanctum Concilium wil implementeren, maar de reactie erop – waaronder diocesane bisschoppen die formeel de viering ad orientem verboden, het gebruik van Latijn in de moderne liturgie verboden en de ontvangst van de Heilige Communie alleen in de hand oplegden (tot niets van dit alles zijn zij bevoegd) – geeft aan hoe bang, en zelfs paranoïde, veel bisschoppen en liturgisten zijn over elke mogelijkheid om Sacrosanctum Concilium te herlezen en toe te staan de liturgische status quo te bekritiseren, om nog maar te zwijgen over de voortdurende viering van de usus antiquior.
Paus Franciscus leek zich niet persoonlijk zorgen te maken over deze vragen, en naar verluidt verwierp hij aan het begin van zijn pontificaat stappen van Italiaanse bisschoppen om Summorum Pontificum af te schaffen, enz. Maar kardinalen en anderen rondom hem lijken hem uiteindelijk te hebben kunnen overtuigen om in stilte georkestreerde manoeuvres uit te voeren die de ouder wordende Conciliumconstitutie opnieuw in de kou hebben gezet.
Inderdaad, Sacrosanctum Concilium lijkt voor eens en altijd buitengesloten te zijn, want in een toespraak tot Italiaanse liturgisten (24 augustus 2017) verklaarde paus Franciscus: “We kunnen met zekerheid en met magisterieel gezag bevestigen dat de liturgische hervorming onomkeerbaar is.” Dit is in veel opzichten een buitengewone uitspraak, niet in de laatste plaats vanwege het gebruik van “magisterieel gezag” in een gewone toespraak en met betrekking tot de prudentiële beslissingen van een van zijn voorgangers (Paulus VI). Maar het geeft wel nauwkeurig het beleid weer dat sindsdien door dit pontificaat wordt gevoerd, waarin de postconciliaire riten als onhervormbaar worden beschouwd en streng worden bewaakt in al hun Paulinische schraalheid, bijna als een afgodsbeeld van die gelukzalige dagen van liturgische hervorming in het midden van de twintigste eeuw.
Natuurlijk laat dit nieuwe beleid weinig ruimte voor “het goede werk in de liturgie begonnen door paus Benedictus XVI” of zijn medestanders. Kardinaal Sarah, wiens spirituele diepgang hem overtuigde van zijn juistheid en pastorale waarde, werd een hindernis – vooral toen zijn ogen wijd open gingen voor het goede dat de viering van de usus antiquior teweegbracht, vooral onder de jongeren – en hij werd steeds meer buitenspel gezet door zijn onoprechte en ambitieuze secretaris, aartsbisschop Roche. Bij het bereiken van de leeftijd van 75 jaar werd het ontslag van kardinaal Sarah ongebruikelijk snel voor de Romeinse Curie en hij werd snel vervangen door Roche.
Als prefect is aartsbisschop Roche (in 2022 kardinaal) het publieke gezicht geworden van de terugkeer van een nieuwe liturgische starheid en van het staalharde autoritarisme van vroeger. Het Motu Proprio Traditionis Custodis van paus Franciscus uit 2021, dat de genereuze maatregelen van Benedictus XVI afschaft (een maatregel die naar verluidt “zijn hart brak”) en erop aandringt dat iedereen moet “terugkeren” naar de hervormde liturgische riten (die sommigen nooit hebben gekend! ) heeft zowel de liturgie-oorlogen nieuw leven ingeblazen als veel geloof gegeven aan de critici van al diegenen die tientallen jaren binnen de structuren van de Kerk gewerkt hebben aan een hervorming van de hervorming, alsook aan diegenen die tientallen jaren geleden gebroken hebben met die structuren om hun eigen liturgische, leerstellige en pastorale integriteit te verzekeren. De verdere maatregelen van Roche onderstrepen de vastberadenheid van hem en zijn trawanten om zoveel mogelijk van het goede werk van Benedictus XVI uit te roeien en dienen alleen maar om verdere verdeeldheid te zaaien in naam van onnodige uniformiteit. Men kan zich afvragen of de Heilige Vader echt beseft hoe groot de schade is die hierdoor wordt aangericht.
Toch heeft het brutaal opleggen van ideologische dictaten niemand overtuigd waar de beredeneerde en echt pastorale argumenten van paus Benedictus en kardinaal Sarah dat allang wel deden. Veel goede priesters die zo gevormd zijn – en ook een aantal bisschoppen – zijn eenvoudigweg niet in staat om zulke onderdrukkende en verdeeldheid zaaiende maatregelen, die gebaseerd zijn op grove onwaarheden, te steunen. Zij kunnen gedwongen worden tot uiterlijke gehoorzaamheid in hun parochies en bisdommen (in sommige gevallen met groot leed en schade aan zielen tot gevolg), terwijl Ratzingerianen die nog jong genoeg zijn om ambitieus te zijn zich in de schaduw kunnen verschuilen, maar het pleit is niet beslecht. Sacrosanctum Concilium heeft nu in ballingschap gezelschap gekregen van Summorum Pontificum, maar hun integriteit is nooit met succes betwist.
Conclusie
Moeten we de 60e verjaardag van Sacrosanctum Concilium vieren? Dat lijkt nauwelijks mogelijk. Het is zeker een moment voor sombere herdenking – van herinnering aan zijn nobele doelen en gezonde principes, zeker, maar ook van realistische erkenning van het misbruik en de vervorming en verbanning die het heeft ondergaan sinds het prille begin door de handen van degenen die trouw waren belast met de uitvoering ervan.
Zal de liturgische constitutie van het Concilie haar rechtvaardiging nog meemaken? Het is moeilijk te zeggen, maar de voortekenen zijn momenteel niet goed. Want de liturgische verdeeldheid die onlangs is versterkt, leidt tot een of-of situatie waarin Sacrosanctum Concilium zelf wordt verlaten door de verafgoding van de nieuwe riten die het misbruikten, net zoals het geen ruimte laat voor het informeren van een hervorming van de hervorming in die hermeneutiek van continuïteit die gewenst werd door Benedictus XVI. Degenen onder ons die zich hebben ingezet voor dit laatste weten maar al te goed dat dit de enige manier is waarop de Constitutie de doelen kan bereiken die de Concilievaders voor ogen hadden. Anders zal ze sterven, want zoals de decennia na het Concilie hebben aangetoond (statistisch en op vele andere manieren) zijn de liturgische lente en het nieuwe en pastoraal vruchtbare tijdperk in de geschiedenis van de Kerk, die de hervormingen hadden moeten inluiden, gewoon niet aangebroken. En na meer dan vijf decennia wachten, denk ik niet dat het voorbarig is om te zeggen dat dat ook niet gaat gebeuren.
Sterker nog, als het beleid van het huidige liturgische regime zijn doel bereikt, dan zullen die Concilievaders “die een complete revolutie van de misorde en de dood van de Romeinse ritus vreesden” niet zonder reden bezorgd zijn geweest. Sacrosanctum Concilium zal gehuld zijn in de lippendienst die wordt bewezen door voetnoten, zij aan zij met de schijnbaar even ongelukkige uitstap die Summorum Pontificum was.
Maar zoals dit overzicht van zestig jaar Sacrosanctum Concilium heeft laten zien, komen en gaan pausen en prelaten en verandert het officiële beleid. De Voorzienigheid van de Almachtige God kan nog iets anders in petto hebben.
In 1968 deed Louis Bouyer, een persoonlijke vriend van Paulus VI, een lid van het Consilium en een enthousiast promotor van liturgische vernieuwing een zeer verbazingwekkende bewering:
Er is vandaag de dag bijna geen liturgie meer die die naam waardig is in de katholieke kerk. De liturgie van gisteren was nauwelijks meer dan een gebalsemd kadaver. Wat men vandaag liturgie noemt is weinig meer dan ditzelfde kadaver in ontbinding…[19] Misschien is er op geen enkel ander gebied een grotere afstand (en zelfs formele tegenstelling) tussen wat het Concilie uitwerkte en wat we feitelijk hebben. Onder het voorwendsel van het ‘aanpassen’ van de liturgie, zijn mensen gewoon vergeten dat het alleen de traditionele uitdrukking kan zijn van het Christelijk mysterie in al zijn lenteachtige volheid. Ik heb misschien het grootste deel van mijn priesterleven besteed aan pogingen om het uit te leggen. Maar nu heb ik de indruk, en ik ben niet de enige, dat degenen die het op zich hebben genomen om de richtlijnen van het Concilie op dit punt toe te passen (?), opzettelijk de rug hebben toegekeerd naar wat Beauduin, Casel en Pius Parsch hadden willen doen, en waaraan ik tevergeefs had geprobeerd een kleine bijdrage te leveren…[20]
Bouyer vervolgde met een suggestie die een weg zou kunnen zijn naar een echte sanatio in radice. “Wanneer men alles heeft weggegooid, zal men moeten terugkeren naar deze bronnen,” zei hij.[21]
Sacrosanctum Concilium zou wel eens opnieuw weggegooid kunnen zijn. Het kan uiteindelijk zelfs sterven door tientallen jaren van misbruik en pure verwaarlozing. Maar zijn bronnen die gezond en waarachtig zijn, blijven dat. Ze kunnen toekomstige generaties leiden naar wat Joseph kardinaal Ratzinger omschreef als “een beweging naar de liturgie en naar de juiste manier om de liturgie te vieren, naar binnen en naar buiten toe,”[22] als ze deze bronnen maar durven te raadplegen en van binnenuit als het ware als vrienden te leren kennen, en als ze maar de moed en vastberadenheid hebben om alles wat zo’n ontmoeting zal vragen in praktijk te brengen.
NOTEN
[1] “Ordo Missae ita recognoscatur, sive in generali dispositione sive in singulis partibus, ut clarius percipiatur et actuosam fidelium participationem faciliorem reddat.”
[2] 29 oktober 1962. Zie: Acta Synodalia Sacrosancti Concilii Oecumenici Vaticani II, vol. I part I, (Vaticaanstad: Typis Polyglottis Vaticanis 1970) pp. 598-99; Gil Hellín, Concilii Vaticani II Synopsis, pp. 541-42. Engelse vertaling: Vincent A. Yzermans (ed.) American Participation at Vatican II, (New York: Sheed & Ward 1967) pp. 155-56. Yzermans’ boek noemt de Constitutie over de Heilige Liturgie abusievelijk een “Dogmatische” Constitutie.
[3] 30 oktober 1962. Zie: Acta Synodalia Sacrosancti Concilii Oecumenici Vaticani II, vol. I part II, (Vaticaanstad: Typis Polyglottis Vaticanis 1970) pp. 18-20; Gil Hellín, ibid., pp. 552-55.
[4] 30 oktober 1962. Zie: Acta Synodalia, ibid., pp. 30-32; Gil Hellín, ibid., pp. 561-63. Melendro is niet tegen een hervorming van de Orde van de Mis, maar wil preciseren wat dit in de praktijk zou betekenen.
[5] 30 oktober 1962. Zie: Acta Synodalia, ibid., pp. 37-39; Gil Hellín, ibid., pp. 602-603.
[6] 31 oktober 1962. “Instauratio Ordinis Missae est sine dubio res magni momenti, propterea hoc articulum debita precisione indiget.” Acta Synodalia, ibid., pp. 71-73; Gil Hellín, ibid., pp. 617-19.
[7] 31 oktober 1962. “Propono ut textus huis numeri omnino servetur sed ut clarificetur publicatione integrae declarationis a commissione praeparatoria sub isto numero elaboratae. Ita mente reficerentur qui timent universam Ordinis Missæ revolutionem et mortem ritus romani. Haec declaratio etenim nobis proponit non revolutionem sed tantum evolutionem-evolutionem pastoralem-et quidam sanam et prudentem.” Acta Synodalia, ibid., p. 80; Gil Hellín, ibid., p. 624.
[8] 5 november 1962. Acta Synodalia, vol. I deel II, p. 121; Gil Hellín, Concilii Vaticani II Synopsis, p. 653. Het persbulletin van het Concilie voor die dag vermeldt: “De noodzaak werd opnieuw benadrukt om voorzichtig te zijn met het herzien van woorden, gebaren en gebeden die door de eeuwen heen een grote adel hebben gekregen zonder iets van hun oorspronkelijke betekenis te verliezen. Men is daarom van mening dat de orde van de Mis in zijn essentie behouden moet blijven, terwijl gedeeltelijke veranderingen worden toegestaan om de actieve deelname van de gelovigen aan de afzonderlijke riten [sic] te vergemakkelijken… er werd op aangedrongen dat vooral de Canon van de Mis intact moet blijven vanwege zijn plechtigheid en om literaire, liturgische, historische en juridische redenen die iedereen kent.” Floyd Anderson (red.) Conciliedagboek-Vaticanum II: Zitting 1, 11 okt. t/m 8 dec. 1962, Zitting 2, 29 sept. t/m 4 dec. 1963 (Washington DC: National Catholic Welfare Committee 1965) p. 63.
[9] Yves Congar, Denis Minns (red.) My Journal of the Council (Collegeville, Liturgical Press 2012) p. 147.
[10] Waaraan de voorgaande paragrafen ontleend zijn. Zie: Alcuin Reid, “On the Council Floor: the Council Fathers’ Debate on the Schema on the Sacred Liturgy” (Toespraak tot de International Sacra Liturgia Conference, Londen, UK, 6 juli 2016) in: U.M. Lang (red.) Authentic Liturgical Renewal in Contemporary Perspective (London, Bloomsbury 2017) pp. 125-143.
[11] Zie: Un Évêque parle [Een bisschop spreekt], DMM 1974, pp. 57-58; gereproduceerd uit Itinéraires no. 95, juli-augustus 1965, pp. 78-79.
[12] Annibale Bugnini CM, De hervorming van de liturgie 1948-1975 (Collegeville, Liturgical Press, 1990) p. 11. Bugnini sprak rechtstreeks over een eerdere poging, maar zijn triomfantelijke toon is duidelijk.
[13] Yves Chiron, Annibale Bugnini: Reformer of the Liturgy, (Brooklyn, NY, Angelico Press, 2018) p. 82.
[14] Joseph Gelineau SJ, The Liturgy Today and Tomorrow (Londen, New York & Toronto: Darton, Longmann & Todd, Paulist Press & Ramsey, 1978) p. 11. Vertaling gecorrigeerd om in overeenstemming te zijn met het origineel: Demain La Liturgie (Parijs: Cerf, 1977) p. 10.
[15] Omwille van de eenvoud zullen de pausen in dit artikel worden aangesproken met de titels die ze tijdens hun leven hadden. Dit impliceert geen oordeel van de auteur over hun latere heiligverklaringen.
[16] Voor meer historische details over deze en andere ontwikkelingen in die periode zie: Alcuin Reid, (ed.) T&T Clark Companion to Liturgy (Bloomsbury: London, 2015) chs. 21 & 14.
[17] De oorspronkelijke tekst staat in Theologisches 20.2 (februari 1990): 103-4, waarin Ratzingers werk wordt geciteerd in het boek Simandron-Der Wachklopfer. Gedenkschrift für Klaus Gamber (1919-1989) <http://www.theologisches.net/files/20_Nr.2.pdf>. Voor een geschiedenis van dit citaat, zie Sharon Kabel, “Catholic fact check: Kardinaal Joseph Ratzinger en de verzonnen liturgie,” (19 juni 2021) <https://sharonkabel.com/post/ratzinger-fabricated-liturgy/>, geraadpleegd 19 oktober 2021.
[18] De toespraak is ruim beschikbaar op het internet en is gepubliceerd in U.M. Lang (red.) Authentic Liturgical Renewal in Contemporary Perspective (Bloomsbury: London, 2017) ch. 2.
[19] Nadruk toegevoegd. “La liturgie catholique n’était plus guère qu’un cadavre embaumé. Ce qu’on appelle aujourd’hui ” la liturgie ” n’est pas plus de ce cadavre décomposé.” Aangehaald in Louis Bouyer, Le métier de théologien, Ad Solem, Genève 2005, p. 63.
[20] Louis Bouyer, The Decomposition of Catholicism, Franciscan Herald Press, Chicago 1969, p. 105..
[21] Ibid, p. 105.
[22] De Geest van de Liturgie, (Ignatius Press, San Francisco: 2000) pp. 8-9. Ook in het Nederlands verkrijgbaar.
Comments