Enkele beschouwingen over het Tweede Vaticaans Concilie – en de huidige crisis in de Kerk
24 juni 2020
door bisschop Athanasius Schneider
In de afgelopen decennia hebben niet alleen verklaarde modernisten, maar ook theologen en gelovigen die van de Kerk houden, een houding aangenomen die lijkt op een blinde verdediging van alles wat het Tweede Vaticaans Concilie heeft gezegd. Een dergelijke houding leek soms echte mentale acrobatiek en een “kwadratuur van de cirkel” te vereisen. Ook nu nog is de algemene mentaliteit van goede katholieken een houding die de facto zegt dat alles wat het Tweede Vaticaans Concilie heeft gezegd of wat de huidige paus zegt of doet onfeilbaar is. Dit soort ongezond papocentrisme is al meerdere generaties lang aanwezig onder de katholieken in de afgelopen twee eeuwen. En toch zijn in de grote traditie van de Kerk respectvolle kritiek en feitelijk theologisch debat altijd aanwezig geweest en toegestaan, omdat we moeten zoeken naar waarheid en naar trouw aan de goddelijke openbaring en de permanente traditie van de Kerk. Die impliceert op zichzelf al het gebruik van de rede en rationaliteit en vermijdt spirituele acrobatiek. Sommige verklaringen van bepaalde overduidelijk dubbelzinnige en misleidende uitdrukkingen in de concilieteksten lijken kunstmatig en niet overtuigend, vooral wanneer ze in het licht van de ononderbroken en constante leer van de Kerk op een meer intellectueel eerlijke manier worden overdacht.
Instinctief werd elk redelijk argument dat zelfs de kleinste uitdrukking of het kleinste woord in de teksten van het Concilie in twijfel kon trekken, onderdrukt. Een dergelijke houding is echter niet gezond en is in strijd met de grote traditie van de Kerk, zoals we hebben gezien onder de kerkvaders, kerkleraren en grote theologen van de Kerk gedurende tweeduizend jaar. Een andere mening dan die welke het Concilie van Firenze onderwees met betrekking tot het Sacrament van de Wijding, namelijk het traditio instrumentorum, werd in de eeuwen na dat Concilie toegelaten en leidde tot de verklaring van Paus Pius XII in de Apostolische Constitutie Sacramentum Ordinis van 1947, waarin hij de niet onfeilbare leer van het Concilie van Florence corrigeerde door te stellen dat het enige dat absoluut noodzakelijk is voor de geldigheid van het sacrament van de Wijding, de handoplegging door de bisschop is. Met deze daad heeft Pius XII geen hermeneutiek van continuïteit toegepast, maar een correctie, aangezien de leer van het Concilie van Florence in deze kwestie niet de constante leer en de liturgische praktijk van de universele Kerk weerspiegelde. Reeds in 1914 schreef kardinaal W. M. van Rossum over de verklaring van het Concilie van Florence betreffende het sacrament van de Wijding dat deze leer van het Concilie hervormbaar was en zelfs moest worden losgelaten (vgl. De essentia sacramenti ordinis, Freiburg 1914, p. 186). In dit concrete geval was er dus geen plaats voor een hermeneutiek van continuïteit.
Als het pauselijke leergezag of een oecumenisch concilie de niet-onfeilbare leer van de vorige oecumenische concilies corrigeerde (wat zelden gebeurde), ondermijnden ze met deze daden niet de fundamenten van het katholieke geloof en zetten ze het leergezag van morgen ook niet af tegen dat van vandaag, zoals de geschiedenis heeft laten zien. Met een bulle van 1425 bevestigde Martinus V de decreten van het Concilie van Konstanz en zelfs het decreet “Frequens” van de 39e zitting (1417). Dit decreet bevestigt de dwaling van het conciliarisme, dat wil zeggen de dwaling dat het concilie boven de paus staat. In 1446 verklaarde zijn opvolger, Paus Eugenis IV, echter dat hij de decreten van het Oecumenisch Concilie van Konstanz aanvaardde, met uitzondering van de decreten (zittingen 3-5 en 39) die “de rechten en het primaat van de Apostolische Stoel aantasten” (absque tamen praeiudicio iuris, dignitatis et praeeminentiae Sedis Apostolicae). Het dogma van het Eerste Vaticaans Concilie over het pauselijk primaat verwierp vervolgens uiteindelijk de dwaling van het conciliarisme van het Oecumenisch Concilie van Konstanz. Zoals gezegd heeft Paus Pius XII de fout van het Oecumenisch Concilie van Florence met betrekking tot het Sacrament van de Wijding gecorrigeerd. De fundamenten van het geloof werden niet door deze zelden voorkomende daden van correctie van eerdere uitspraken van het niet onfeilbare leergezag ondermijnd, juist omdat deze concrete uitspraken (bijvoorbeeld van de concilies van Konstanz en Florence) niet onfeilbaar waren.
Sommige uitdrukkingen in de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie zijn niet gemakkelijk verenigbaar met de permanente leerstellige traditie van de Kerk. Voorbeelden hiervan zijn bepaalde verklaringen van het Concilie:
* over godsdienstvrijheid (opgevat als een natuurlijk recht en daarom door God positief gewild om een valse religie te beoefenen en te verspreiden, die afgoderij of nog erger kan omvatten);
* het onderscheid tussen de Kerk van Christus en de katholieke Kerk (het probleem van “subsistit in” geeft de indruk dat er twee realiteiten bestaan: enerzijds de Kerk van Christus en anderzijds de katholieke Kerk);
* en de houding ten opzichte van niet-christelijke religies en de moderne wereld.
Hoewel de Congregatie voor de Geloofsleer in haar antwoorden op enkele vragen over bepaalde aspecten van de leer over de Kerk (29 juni 2007) een verklaring heeft gegeven voor de uitdrukking ‘subsistit in’, heeft zij helaas vermeden om duidelijk te stellen dat de Kerk van Christus werkelijk de katholieke Kerk is. Met andere woorden, zij heeft vermeden de identiteit tussen de Kerk van Christus en de katholieke Kerk expliciet te vermelden. In feite blijft een zekere mate van vaagheid.
Er is ook een houding die a priori alle mogelijke bezwaren tegen de bovengenoemde betwiste verklaringen in de teksten van het Concilie verwerpt. In plaats daarvan wordt als enige denkbare oplossing gepresenteerd: de methode van de “hermeneutiek van de continuïteit”. Jammer genoeg worden twijfels over de theologische problemen in verband met deze verklaringen van het Concilie niet serieus genomen. We moeten altijd in gedachten houden dat het hoofddoel van het Concilie een pastoraal karakter had en dat het Concilie niet van plan was om zijn eigen definitieve leerstellingen te presenteren.
De uitspraken van de pausen vóór het Concilie, zelfs in de negentiende en twintigste eeuw, weerspiegelen hun voorgangers en de constante traditie van de Kerk zonder onderbreking. De pausen van de negentiende en twintigste eeuw, dat wil zeggen na de Franse Revolutie, vertegenwoordigen geen “exotische” periode in vergelijking met de tweeduizend jaar van de kerkelijke traditie. Er kon geen breuk in de leer van deze pausen worden vastgesteld ten opzichte van het vorige leergezag. Wat bijvoorbeeld het thema van het sociale koningschap van Christus en de objectieve valsheid van de niet-christelijke godsdiensten betreft, was er geen merkbare breuk te bespeuren tussen de leer van Paus Gregorius XVI tot Pius XII enerzijds en de leer van Paus Gregorius de Grote (6e eeuw) en zijn voorgangers en opvolgers anderzijds. Men kan werkelijk een ononderbroken lijn zien van de tijd van de kerkvaders naar Pius XII, vooral over onderwerpen als het sociale koningschap van Christus, de godsdienstvrijheid en de oecumene in die zin dat er een natuurlijk recht bestaat, positief door God gewild, om alleen de ene ware godsdienst te beoefenen, namelijk het katholieke geloof.
Voor het Tweede Vaticaans Concilie was het niet nodig om kolossale inspanningen te leveren en uitgebreide studies te presenteren om de perfecte continuïteit van de leer tussen het ene en het andere Concilie, tussen de ene Paus en zijn voorgangers, te bewijzen, aangezien de continuïteit duidelijk was. Het feit dat bijvoorbeeld een “Nota explicativa praevia” nodig was voor het document Lumen Gentium toont aan dat de tekst van Lumen Gentium in n. 22 over het onderwerp van de relatie tussen het pauselijke primaat en de bisschoppelijke collegialiteit dubbelzinnig is . Documenten van het postconciliaire leergezag die de geloofsleer verduidelijken, zoals de Encyclieken Mysterium Fidei, Humanae Vitae en de “Geloofsbelijdenis van het Volk van God” van Paus Paulus VI, waren van grote waarde en nuttig, maar ze verduidelijken niet de dubbelzinnige uitspraken van het Tweede Vaticaans Concilie die hierboven zijn genoemd.
Misschien dwingt de crisis van vandaag met Amoris Laetitia en het document van Abu Dhabi ons om deze overwegingen te verdiepen teneinde enkele van de bovengenoemde verklaringen van het Concilie te verduidelijken of te corrigeren. In de Summa Theologiae heeft de heilige Thomas van Aquino altijd bezwaren (“videtur quod“) en tegenargumenten (“sed contra“) geopperd. St. Thomas was intellectueel heel eerlijk. Men moet bezwaren toestaan en ze serieus nemen. We moeten zijn methode toepassen op enkele van de controversiële punten in de teksten van et Concilie, waarover al bijna zestig jaar wordt gediscussieerd. De meeste teksten van het Concilie zijn in organische continuïteit met het vorige leergezag. Tot slot moet het pauselijke leergezag op overtuigende wijze de controversiële punten van sommige uitdrukkingen in de teksten van het Concilie verduidelijken. Tot nu toe is dit niet altijd op een intellectueel eerlijke en overtuigende manier gedaan. Als het nodig zou zijn, zou een Paus of een toekomstig Oecumenisch Concilie verklaringen moeten afleggen (een soort “notae explicativae posterae“) of zelfs amendementen en correcties moeten aanbrengen op de genoemde controversiële verklaringen, aangezien deze door het Concilie niet als onfeilbare en definitieve leer zijn gepresenteerd, zoals Paus Paulus VI ook heeft verklaard: “Het Concilie vermijdt plechtige dogmatische definities te geven en de onfeilbaarheid van het kerkelijk leergezag te claimen” (Algemene audiëntie, 12 januari 1966).
De geschiedenis zal ons dit nog van een afstand vertellen. We zijn nog maar vijftig jaar verwijderd van het Concilie. Misschien dat we het over nog eens vijftig jaar duidelijker zullen zien. Vanuit het oogpunt van feiten, van de bewijzen en gezien het geheel heeft het Tweede Vaticaans Concilie echter geen echte geestelijke bloei in het leven van de Kerk gebracht. En zelfs als er al problemen waren onder de clerus vóór het Concilie, moeten we om redenen van eerlijkheid en rechtvaardigheid erkennen dat de morele, geestelijke en leerstellige problemen van de clerus vóór het Concilie niet in dezelfde mate en intensiteit aanwezig waren als in de postconciliaire periode tot op heden. Aangezien er al problemen waren vóór het Concilie, had de eerste doelstelling van het Tweede Vaticaans Concilie juist moeten zijn om zo duidelijk mogelijke, zelfs veeleisende, normen en doctrines vast te stellen, vrij van elke dubbelzinnigheid, zoals het geval was met alle hervormingsconcilies uit het verleden. Het plan en de intenties van het Tweede Vaticaans Concilie waren in de eerste plaats pastoraal, maar ondanks het pastorale doel ervan volgden er catastrofale gevolgen, die we vandaag de dag nog steeds kunnen zien. Natuurlijk heeft het Concilie veel mooie en waardevolle teksten geproduceerd. De negatieve gevolgen en de misbruiken die in naam van het Concilie werden begaan, waren echter zo sterk dat ze de bestaande positieve elementen, die er zijn, overschaduwden.
Dit zijn de positieve elementen in Vaticanum II: het was de eerste keer dat een oecumenisch concilie de leken plechtig uitnodigde om hun doopgeloften serieus te nemen om te streven naar heiligheid. Het hoofdstuk in Lumen Gentium over leken is mooi en diepzinnig. De gelovigen worden opgeroepen om hun doopsel en vormsel te beleven als moedige getuigen van het geloof in een geseculariseerde samenleving. Deze oproep was profetisch. Sinds het Concilie is deze oproep aan de leken echter vaak misbruikt door het progressieve establishment in de kerk en door vele functionarissen en bureaucraten die in kerkelijke kantoren en kanselarijen werkten. Vaak waren de nieuwe leken-bureaucraten (in bepaalde Europese landen) niet zelf getuigen, maar droegen ze bij aan de vernietiging van het geloof in parochie- en diocesane raden en andere officiële comités. Helaas werden deze leken-bureaucraten vaak misleid door geestelijken en bisschoppen.
De postconciliaire periode liet de indruk achter dat een van de belangrijkste vruchten van het Concilie de bureaucratisering was. Deze seculiere bureaucratisering in de decennia sinds het Concilie heeft de geestelijke en bovennatuurlijke ijver in aanzienlijke mate verlamd, en in plaats van de aangekondigde lente kwam er een geestelijke winter. De woorden waarmee Paulus VI na het Concilie de geestelijke gezondheidstoestand van de Kerk eerlijk vaststelde, blijven bekend en onvergetelijk:
“We dachten dat er na het Concilie een dag van zonneschijn zou komen voor de geschiedenis van de Kerk. In plaats daarvan is er een dag van wolken, stormen, duisternis, zoeken en onzekerheid gekomen. We prediken de oecumene en gaan steeds verder weg van anderen. We proberen afgronden te graven in plaats van ze te vullen” (Homilie van 29 juni 1972).
In deze context was het met name aartsbisschop Marcel Lefebvre (hoewel hij niet de enige was die dat deed) die op grote schaal en met een openhartigheid zoals die van sommige grote kerkvaders begon te protesteren tegen de verwatering van het katholieke geloof die zich in de Kerk voltrok, met name de verwatering van het offerkarakter en het verheven karakter van de ritu van de Heilige Mis, die zelfs door de hoge autoriteiten van de Heilige Stoel werd gesteund of in ieder geval getolereerd. In een brief aan paus Johannes Paulus II aan het begin van zijn pontificaat heeft aartsbisschop Lefebvre realistisch en treffend in een korte samenvatting de ware omvang van de crisis in de Kerk beschreven. Men is steeds weer onder de indruk van de duidelijkheid en het profetische karakter van de volgende uitspraken:
“De vloed van nieuwigheden in de Kerk, aanvaard en gepromoot door het episcopaat, een vloed die alles op zijn weg – geloof, moraal, de instellingen van de Kerk – vernietigt, kon de aanwezigheid van verzet niet verdragen. We hadden toen de keuze om ons te laten meeslepen door de verwoestende stroming en de catastrofe te vergroten, of om ons te verzetten tegen de wind en de golven om ons katholieke geloof en het katholieke priesterschap te beschermen. We konden niet aarzelen. De ruïnes van de kerk nemen toe: Atheïsme, immoraliteit, verlatenheid van de kerken, het verdwijnen van de priester- en religieuze roepingen doen de bisschoppen geleidelijk aan ontwaken” (Brief van 24 december 1978).
We zijn nu getuige van het hoogtepunt van de geestelijke catastrofe in het leven van de Kerk, waar aartsbisschop Lefebvre veertig jaar geleden zo krachtig op wees.
Bij het benaderen van zaken die betrekking hebben op het Tweede Vaticaans Concilie en zijn documenten, is het noodzakelijk om kunstmatige interpretaties en de methode van “de kwadratuur van de cirkel” te vermijden, uiteraard met behoud van het nodige respect en de kerkelijke geest (sentire cum ecclesia). Het principe van de “hermeneutiek van de continuïteit” kan niet blindelings worden toegepast om duidelijk bestaande problemen zonder twijfel uit de weg te ruimen of om een beeld van harmonie te creëren, terwijl tegelijkertijd toch de schaduwen van vaagheid in de hermeneutiek van de continuïteit blijven bestaan. Een dergelijke benadering zou inderdaad op kunstmatige en niet overtuigende wijze de boodschap overbrengen dat elk woord van het Tweede Vaticaans Concilie geïnspireerd is door God, onfeilbaar en in volmaakte leerstellige continuïteit met het voorafgaand leergezag. Zo’n methode zou tegen de rede, tegen de bewijzen en tegen de eerlijkheid in gaan en de Kerk niet tot eer strekken, want vroeg of laat (misschien na honderd jaar) zal de waarheid worden verteld zoals ze werkelijk is. Er zijn boeken met gedocumenteerde en verifieerbare bronnen die historisch gezien meer realistische en waarheidsgetrouwe inzichten bieden in de feiten en gevolgen van het Tweede Vaticaans Concilie zelf, de uitwerking van zijn documenten en het proces van interpretatie en toepassing van zijn hervormingen in de afgelopen vijf decennia. Zo kan men bijvoorbeeld de volgende boeken aanbevelen, die met profijt kunnen worden gelezen
- Romano Amerio, Iota Unum: Eine Studie über Veränderungen in der katholischen Kirche im 20. Jahrhundert (1996);
- Roberto de Mattei, Das Zweite Vatikanische Konzil: Eine bislang ungeschriebene Geschichte (2010);
* Alfonso Gálvez, Ecclesiastical Winter (Der kirchliche Winter) (2011).
Deze punten – de universele oproep tot heiligheid, de rol van de leken bij de verdediging van en het getuigen van het geloof, het gezin als huiskerk en het onderricht over Onze Lieve Vrouw – kunnen worden beschouwd als de werkelijk positieve en duurzame bijdragen van het Tweede Vaticaans Concilie.
In de afgelopen 150 jaar is het leergezag zo overladen met een ongezonde papolatrie dat er een sfeer is ontstaan waarin, in plaats van Christus en zijn Mystiek Lichaam, de mannen van de Kerk een centrale rol hebben gekregen, die op zijn beurt weer verborgen is in het antropocentrisme. Volgens de Kerkvaders is de Kerk slechts de maan (mysterium lunae) en Christus is de zon. Helaas was het Concilie een vertegenwoordiging van een zeer zeldzaam “Magisteriocentrisme”, aangezien het alle andere Concilies ver overtrof in de enorme hoeveelheid van zijn lange documenten. Het Concilie gaf echter een prachtige beschrijving van wat het leergezag is, een beschrijving die nooit eerder in de geschiedenis van de Kerk was gegeven. Het staat in Dei Verbum, nr. 10, waar het geschreven staat.
“Het leergezag staat niet boven het woord van God, maar dient het.”
Met “Magisteriocentrisme” wordt hier bedoeld dat de menselijke en administratieve elementen – met name de overdreven en voortdurende productie van documenten en de frequente discussiefora (onder het motto “synodaliteit”) – in het centrum van het kerkelijk leven werden geplaatst. Hoewel de Herders van de Kerk altijd ijverig moeten zijn in de uitoefening van het munus docendi, is de inflatie van documenten, en vaak van lange documenten, verstikkend gebleken. Minder talrijke, kortere en nauwkeurigere documenten zouden een beter effect hebben gehad.
Een indrukwekkend voorbeeld van het ongezonde “magisteriocentrisme”, waarbij vertegenwoordigers van het leergezag zich niet gedragen als dienaren maar als meesters van de traditie, is de liturgische hervorming van paus Paulus VI. Op een bepaalde manier plaatste Paulus VI zich boven de traditie – niet de dogmatische traditie (lex credendi) maar de grote liturgische traditie (lex orandi). Paulus VI durfde een ware revolutie in de lex orandi te beginnen. En tot op zekere hoogte handelde hij tegen de uitspraken van het Tweede Vaticaans Concilie in Dei Verbum, n. 10, waarin staat dat het leergezag slechts de dienaar van de Traditie is. We moeten Christus centraal stellen. Hij is de zon: het bovennatuurlijke, de duurzaamheid van de leer en de liturgie en alle waarheden van het Evangelie die Christus ons heeft geleerd.
Door het Tweede Vaticaans Concilie en al met paus Johannes XXIII begon de Kerk zich aan de wereld te presenteren, te flirten met de wereld en een minderwaardigheidscomplex te tonen ten opzichte van de wereld. Maar de geestelijken, vooral de bisschoppen en de Heilige Stoel, hebben de taak om Christus aan de wereld te tonen – en niet zichzelf. Het Tweede Vaticaans Concilie wekte de indruk dat de katholieke kerk de wereld om sympathie begon te smeken. Dit werd voortgezet in de postconciliaire pontificaten. De kerk smeekt om sympathie en erkenning van de wereld. Dat is de Kerk onwaardig en verdient niet het respect van hen die God echt zoeken. We moeten Christus, God, de hemel om sympathie vragen.
Sommigen die kritiek hebben op het Tweede Vaticaans Concilie zeggen dat het weliswaar goede kanten heeft, maar dat het als een taart is met een beetje gif erin, en dat daarom de hele taart moet worden weggegooid. Ik denk niet dat we deze methode kunnen volgen, noch de methode van “het weggooien van de baby met het badwater”. Met betrekking tot een legitiem oecumenisch concilie moeten we, zelfs als er negatieve punten zijn, de algemene houding van respect handhaven. We moeten alles wat waar en echt goed is in de teksten van het Concilie evalueren en waarderen, zonder de ogen van de rede irrationeel en oneerlijk te sluiten voor wat in sommige teksten objectief en duidelijk vaag en zelfs misleidend is. Men moet altijd in gedachten houden dat de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie noch het geïnspireerde Woord van God zijn, noch definitieve dogmatische oordelen of onfeilbare uitspraken van het leergezag, omdat het Concilie zelf deze intentie niet had.
Een ander voorbeeld is Amoris Laetitia. Er zijn zeker veel punten die we objectief en doctrinair moeten bekritiseren. Er zijn echter enkele passages die zeer nuttig en zeer goed zijn voor het gezinsleven, bijvoorbeeld over de ouderen in het gezin. Op zich zijn ze erg goed. We moeten niet het hele document verwerpen, maar er het goede uit halen. Hetzelfde geldt voor de teksten van het Concilie.
Hoewel iedereen vóór het Concilie de door paus Pius X voorgeschreven antimodernisteneed moest afleggen, deden sommige theologen, priesters, bisschoppen en zelfs kardinalen dat met een geestelijk voorbehoud, zoals latere historische feiten hebben aangetoond.
Met het pontificaat van Benedictus XV begon een langzame en zorgvuldige infiltratie van geestelijken met een seculiere en deels modernistische geest in hoge posities in de Kerk. Deze infiltratie nam vooral bij de theologen toe, zodat Paus Pius XII later moest ingrijpen door bekende theologen van de zogenaamde “Nouvelle Théologie” (Chenu, Congar, De Lubac enz.) te veroordelen en door in 1950 de encycliek Humani generis uit te geven. Toch was de modernistische beweging vanaf het pontificaat van Benedictus XV latent en groeide ze gestaag. En zo werd aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie een aanzienlijk deel van het epicopaat en van de professoren van theologische faculteiten en seminaries doordrongen van een modernistische mentaliteit die in wezen bestaat uit leerstellig en moreel relativisme en uit seculariteit, uit liefde voor de wereld. Aan de vooravond van het Concilie hielden deze kardinalen, bisschoppen en theologen van de “vorm” – het denkpatroon van de wereld (vgl. Rom 12, 2), ze wilden de wereld plezieren (vgl. Gal 1, 10). Ze toonden een duidelijk minderwaardigheidscomplex aan de wereld.
Paus Johannes XXIII liet ook een soort minderwaardigheidscomplex zien ten opzichte van de wereld. In zijn denken was hij geen modernist, maar hij had zijn eigen politieke visie op de wereld en vroeg de wereld vreemd genoeg om sympathie. Hij had zeker goede bedoelingen. Hij riep het Concilie bijeen, dat vervolgens de sluisdeur opende voor de modernistische, protestantse en seculiere beweging binnen de kerk. Van groot belang is de volgende treffende opmerking van Charles de Gaulle, president van Frankrijk van 1959 tot 1969, over paus Johannes XXIII en het hervormingsproces dat door het Tweede Vaticaans Concilie op gang is gebracht
“Johannes XXIII opende de sluisdeuren en kon ze niet meer sluiten. Het was alsof er een dijkwas doorgebroken. Johannes XXIII werd overweldigd door wat hij in gang zette” (zie Alain Peyrefitte, C’était de Gaulle, Parijs 1997, vol. 2, p. 19).
Het gesprek over het “openen van de ramen” vóór en tijdens het Concilie was een misleidende illusie en een reden voor verwarring. Door deze woorden kreeg men de indruk dat de geest van een ongelovige en materialistische wereld, die op dat moment duidelijk zichtbaar was, enkele positieve waarden voor het christelijke leven kon brengen. In plaats daarvan hadden de autoriteiten van de Kerk in die tijd de ware betekenis van de woorden “het openen van de vensters” expliciet moeten uitleggen, namelijk het openen van het leven van de Kerk voor de frisse lucht van de schoonheid van de goddelijke waarheid, voor de schatten van de eeuwige heiligheid, voor het bovennatuurlijke licht van de heilige Geest en de heiligen, voor een liturgie die gevierd en beleefd wordt met een steeds meer bovennatuurlijk, heilig en eerbiedig gevoel. In de loop van de tijd, tijdens het postconciliaire tijdperk, maakte de gedeeltelijk geopende sluisdeur plaats voor een catastrofale overstroming die enorme schade toebracht aan de leer, de moraal en de liturgie. Vandaag de dag bereikt het overstromingswater dat is binnengedrongen gevaarlijke niveaus. We beleven nu het hoogtepunt van de overstromingsramp.
Vandaag de dag is de sluier opgelicht en heeft het modernisme zijn ware gezicht onthuld, dat is om Christus te verraden en een vriend van de wereld te worden door haar manier van denken over te nemen. Als de crisis in de Kerk eenmaal voorbij is, zal het leergezag van de Kerk de taak hebben om alle negatieve verschijnselen die de afgelopen decennia in het leven van de Kerk zijn verschenen, te verwerpen. En de Kerk zal dit doen omdat ze goddelijk is. Zij zal het heel precies doen en alle fouten corrigeren die zich hebben opgehoopt, te beginnen met enkele dubbelzinnige formuleringen in de teksten van het Concilie.
Het modernisme is als een verborgen virus, deels verborgen in sommige verklaringen van het Concilie, en dat heeft zich nu gemanifesteerd. Na de crisis, na de ernstige geestelijke virale besmetting, zullen de helderheid en de precisie van de leer, de heiligheid van de liturgie en de heiligheid van het priesterschap meer schitteren.
Comments