Reactie van Gerhard kardinaal Müller op het “synodaal proces” in Duitsland en de Amazonesynode
1. De verwereldlijking van de Kerk is de oorzaak en niet de uitweg uit de crisis
Wie gelooft dat “Christus de Kerk bemind heeft en zich voor haar heeft overgeleverd om haar te heiligen” (Ef. 5, 25 v), kan slechts geschokt zijn over het laatste nieuws uit Duitsland, dat in 2018 meer dan 216.000 katholieken door nadrukkelijk uittreden uit de Kerk hun geestelijk thuis hebben opgegeven en hun moeder in het geloof zo bruusk de rug hebben toegekeerd. De motieven bij de afzonderlijke mensen, die door het doopsel tot ledematen van het kerkelijke lichaam van Christus geworden zijn, zullen heel verschillend zijn zoals mensen nu eenmaal verschillend zijn. Maar duidelijk is dat het merendeel van hen de Kerk verlaat in dezelfde geest als men een wereldlijke vereniging opzegt of zich van zijn traditionele politieke partij afkeert, waarvan men zich vervreemd heeft of waarin men teleurgesteld is. Zij zijn er zich helemaal niet van bewust of niemand heeft hen ooit uitgelegd dat de Kerk weliswaar uit gebrekkige mensen bestaat, tot aan de hoogste vertegenwoordigers toe, maar naar haar wezen en opdracht een goddelijke stichting is. Want Christus heeft zijn Kerk gesticht als sacrament van het heil van de wereld, “als teken en werktuig van de innigste vereniging met God en van de eenheid van de hele mensheid.” (Lumen Gentium 1)
De auteur van de Hebreeënbrief is zich wel van de pastorale moeilijkheid bewust: “Want wanneer mensen eenmaal het licht hebben gezien en van de hemelse gave hebben geproefd en deelgenoot werden van de heilige Geest, wanneer zij de voortreffelijkheid van Gods woord en de krachten van de toekomstige wereld hebben ervaren en na dit alles afvallen, kunnen zij onmogelijk weer tot bekering worden gebracht; want op hun manier hebben zij de Zoon van God opnieuw gekruisigd en aan bespotting prijsgegeven.” (Hebr. 6, 4-6) De voornaamste reden dat men de Kerk verlaat zonder het gevoel dat men daarbij zwaar zondigt tegen de liefde van Christus, onze Verlosser, en het eigen eeuwige heil op het spel zet, is de mening dat de Kerk een wereldse vereniging is. Ze weten niets van de heilsnoodzakelijkheid van de pelgrimerende Kerk, die voor ieder die tot het katholieke geloof gekomen is, onontbeerlijk is. “Niet gered wordt echter wie, hoewel in de Kerk ingevoegd, niet in de liefde volhardt en alleen ‘met het lichaam’ in de Kerk verblijft, maar niet ‘ met het hart’. (Lumen Gentium 14)
Deze crisis van de massale uittocht uit de Kerk en de neergang van het kerkelijke leven (minder kerkbezoek, minder doopsels en vormsels, lege seminaries, het uitsterven van kloosters) kan niet door een verdere verwereldlijking en zelfsecularisatie van de Kerk overwonnen worden. Niet omdat de bisschop zo aardig, schouderklopjes uitdelend, dicht bij de mensen is en om geen banaliteit verlegen zit, komen de mensen naar de heilsgemeenschap van Christus terug of nemen vroom aan de viering van de Goddelijke Liturgie en de sacramenten deel, maar omdat zij de echte waarde ervan als genademiddelen erkennen. Als de Kerk zich ontkerstende wereld secundair legitimeert als natuurgodsdienstige lobby van de ecologiebeweging of als zij zich aandient als een geld donerende hulporganisatie voor migranten, dan verliest zij al helemaal haar identiteit als universeel sacrament van heil in Christus en krijgt toch niet de erkenning die zij van de groen-linkse mainstream hoopt te krijgen. De Kerk kan alleen dan de mensen dienen in hun zoektocht naar God en naar een leven vanuit het geloof als zijn in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest het evangelie verkondigt en hen door het doopsel tot leerlingen van Jezus maakt. Zij is het Lichaam van Christus zodat Jezus Christus, haar hoofd door haar en in haar in de wereld tegenwoordig blijft tot aan het einde van de wereld (vgl. Mt, 28, 19 v.). Christus spreekt tot ons in het woord van de prediking, Hij doopt, Hij vormt, Hij stelt zijn kruisoffer tegenwoordig in de Heilige Mis en schenkt ons zichzelf als voedsel voor eeuwig leven, vergeeft zonden, schenkt aan de dienaren van de Kerk de Heilige Geest waardoor de gewijde bisschoppen en priesters in de naam van Christus, de Hogepriester van het nieuwe Verbond, handelen en Hem in de gemeenschap zichtbaar maken (Sacrosanctum Concilium 41).
De zogenaamde synodale weg van het kerkelijk establisment in Duitsland richt zich echter op een verdere verwereldlijking van de Kerk, En in plaats van een vernieuwing vanuit het Evangelie met catechese, missie, zielzorg, mystagogie van de sacramenten, richt men zijn aandacht – zoals al een halve eeuw – op thema’s waarmee men bij de publieke opinie in de Westerse wereld punten denkt te scoren en hoopt een denken te bereiken dat tot een materialistisch mensbeeld beperkt is.
Het gaat in wezen (1) om de verandering van het wijdingssacrament in een professioneel systeem van goed betaalde functionarissen, (2) om het verleggen van de politiek begrepen “macht“ van de bisschoppen en de priesters naar een bestuurselite van “leken” met de clausule dat bij gelijke geschiktheid de vrouwen voorrang krijgen. Wat stoort is de christelijke moraal zoals die voortvloeit uit het nieuwe leven in Christus (Gal. 5, 13-15) maar die als “lichaamsvijandig” gediskwalificeerd wordt en zogenaamd niet compatibel is met de standaarden van de moderne seksuologie. De steen des aanstoots is sinds de protestantse reformatie en het naturalisme van de Verlichting (4) natuurlijk het celibaat van de priester, evenals de evangelische raden (armoede, kuisheid, gehoorzaamheid) van het God gewijde leven.
In een Kerk die als een zuiver menselijke organisatie met zuiver binnenwereldse doelen haar identiteit als middelares van het heil opgegeven heeft en die iedere transcendente en eschatologische relatie met de komende Heer verloren heeft, wordt het vrijwillig ongehuwd zijn “omwille van het Rijk Gods” (Mt. 19, 12) of “om zich onverdeeld aan de zaak van de Heer” te wijden, pijnlijk als een Fremdkörper of als een last uit het verleden ervaren waarvan men zich zo snel en grondig mogelijk moet zien te ontdoen. Hoogstens kan men deze masochistische vorm van extreme zelfbeschikking nog aan afzonderlijke exoten toestaan.
2. Duitsers en Amazone-Indianen in dezelfde boot
Zoals reeds bij de Gezinsynodes maakt “de Duitse Kerk” aanspraak op de hegemonie over de wereldkerk en roemt zichzelf trots en machtig als gangmaker van een christendom dat zich met de moderniteit heeft verzoend – ondanks de brief van 29 juni 2019 van paus Franciscus “aan het pelgrimerende Godsvolk in Duitsland”. Waarom men zich ondanks de desolate toestand van de Kerk in eigen land geroepen voelt een voorbeeld voor anderen te zijn, is nog niet bekend gemaakt en voor de geïnteresseerde toeschouwer ook moeilijk in te zien. Men gebruikt de neutraal en mooi klinkende term van de “heilzame decentralisatie”(instrumentum laboris 126) en de “ontroomsing” van de katholieke Kerk (vroeger noemden we dat het anti-roomse gevoel), maar men bedoelt de uitsluitende geldigheid van een Amazonemythologie en Westerse ecotheologie in plaats van de openbaring, en de alleenheerschappij van hun ideologen in plaats van de geestelijke autoriteit van de opvolgers van de apostelen in het bisschopsambt. In de katholieke ecclesiologie gaat het echter niet om een machtsbalans tussen centrum en periferie, maar om de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de paus, die door de Roomse Kerk in de vorm van het kardinalencollege en de Romeinse Curie wordt bijgestaan, én de bisschoppen voor de universele Kerk, die in en uit deelkerken onder leiding van een bisschop bestaat (Lumen Gentium 23).
Mijn advies: wanneer men in beide richtingen echt iets goeds voor de Kerk wil doen, dan moet men bijv. zich verre houden van het afzetten van bisschoppen zonder een normaal canoniek proces (met het recht van verdediging) en geen kloosters zonder opgaaf van redenen sluiten, resp. niet onder het voorwendsel dat men geen filiaal van Rome is het leer- en jurisdictieprimaat van de paus ondermijnen. Daartoe hoort ook het christelijk omgaan met medebroeders en medewerkers, die niets verkeerds hebben gedaan – behalve dat zij, binnen het kader van de legitieme pluraliteit van meningen en stijlen, een standpunt vertegenwoordigen die van de privémening van de superieur afwijkt.
Het synodale proces in het gebied van de Duitse Bisschoppenconferentie wordt kerkpolitiek verweven met de Synode voor de Amazone en als hefboom voor de herstructurering van de wereldkerk ingezet. Ook zijn bij beide evenementen de leidende personen bijna identiek en ook via de hulporganisaties van de Duitse Bisschoppenconferentie (DBK) financieel en organisatorisch met elkaar verweven. Gemakkelijk te controleren is de sloopkogel niet. Nadien mag niets meer zijn zoals het eens was en men zal de Kerk niet terugkennen, zei een van hun protagonisten. Men verrekent zich misschien zoals indertijd koning Croesus van Lydië (950-541 v. Chr.), die op de vraag naar zijn overwinningskansen bij een aanval op de Perzen de voorspelling, die hem het orakel van Delphi gaf op fatale wijze had misverstaan: “Als u de Halys oversteekt, zult u een groot rijk vernietigen”. Onze Halys is de goddelijke constitutie van de Kerk in leer, leven en cultus (Lumen gentium).
Jammer genoeg zijn uit de vroeger praktisch helemaal katholieke landen van Zuid-Amerika de katholieken net als Duitsland met miljoenen uit de Kerk weggetrokken zonder dat het daarbij kwam tot een bezinning over de oorzaken van deze catastrofe en zonder dat het tot een serieuze wil tot haar vernieuwing Christus geleid heeft. De oplossing is ook hier niet een pentecostalisering van de Kerk d.w.z. haar liberale protestantisering op zijn Zuid-Amerikaans, maar de herontdekking van haar katholiciteit. Zoals de “heilige synode” van het Tweede Vaticaans Concilie moeten de bisschoppen “hun aandacht volledig richten op de katholieke gelovigen. Steunend op de Heilige Schrift en de Traditie leert zij, dat deze pelgrimerende Kerk noodzakelijk is voor het heil. Alleen Christus is de Middelaar en de weg ten heil, die in zijn Lichaam, de Kerk, tegenwoordig komt… Volledig lid van de Kerkgemeenschap zijn zij, die in het bezit van de Geest van Christus haar gehele ordening en al de heilsmiddelen, die zij krachtens instelling heeft, aanvaarden, en in haar zichtbaar organisme met Christus, die haar bestuurt door de paus en de bisschoppen, zijn verbonden, nl. door de banden van de geloofsbelijdenis, van de sacramenten en van het kerkelijk bestuur” (Lumen Gentium 14)
Katholiek is niet de bonte diversiteit van tegenstrijdige meningen en de willekeur in gewetensbeslissingen ten overstaan van de heilige wil van God, maar de eenheid van de vele volken in het geloof dat ons in de eenheid met de Vader en Zoon in de Heilige Geest invoegt. “Zoals Gij, Vader, in Mij bent en Ik in U ben, zo moeten ook zij in ons één zijn opdat de wereld gelooft dat Gij Mij gezonden hebt.”(Joh. 1n7, 21) Daarom is ons duidelijk gezegd: “Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede: één lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één en dezelfde hoop waarvoor Gods roeping borg staat. Één Heer, één geloof, één doop. Één God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in allen” (Ef. 4, 3-6).
Als uitweg uit de crisis van de Kerk wordt in het Instrumentum Laboris evenals bij het synodaal proces in Duitsland gekozen voor een verdere verwereldlijking van de Kerk. Wanneer men in de algemene hermeneutiek van het christendom niet meer uitgaat van de historische zelfopenbaring van God in Christus, maar de Kerk en haar liturgie invoegt in een mythologische visie op het geheel van de wereld of hen maakt tot functies van een ecologisch programma tot redding van onze planeet, dan hangt de sacramentaliteit en met name het wijdingssacrament van bisschoppen en priesters in de apostolische successie in de lucht. Wie wil er op zo’n wankele structuur nog een leven bouwen dat totale overgave verlangt?
3. Het wijdingssacrament in het brandpunt van de crisis
Omdat Christus hun deel geeft aan zijn messiaanse wijding en zending (Lumen Gentium 28), oefenen de apostelen en hun opvolgers in het bisschopsambt, dat ook het beginsel vormt van de eenheid van de plaatselijke Kerk met de priesters, de diaken sen alle gedoopte gelovigen, hun gezag uit in de naam en de volmacht van Christus (Lumen Gentium 20). Het is geen politiek-sociologische macht maar de in de Heilige Geest verleende geestelijke volmacht om het Godsvolk te heiligen, te leren en te leiden. “De bisschoppen oefenen dus het dienstambt in de gemeenschap uit samen met hun helpers, de priesters en diakens. In de plaats van God leiden zij de kudde, waarvan zij de herder zijn, als leraren in het onderricht, als priesters in de heilige eredienst, als dienaren van de leiding.”(Lumen Gentium 20). Het gaat hier niet om drie verschillende ambten die door historische toevalligheden samengekomen zijn, zodat men ze ook weer uit elkaar zou kunnen halen of anders samen zou kunnen stellen. Ook is de vergelijking met de wereldlijke macht van absolute vorsten, waar tegenover men volgens de baron van Montesquieu heel zinvol het model van de scheiding der machten (regering, wetgeving en rechterlijke macht) kan stellen, hier misplaatst. Want het is het ene dienstwerk van Christus, de leraar, herder en priester dat door de apostelen in de naam van Christus en in de kracht van de Heilige Geest wordt uitgeoefend, en dat niet macht over anderen maar als een dienst van heil voor anderen (Mt. 23, 11). Daarom is de publiek verklaarde bereidheid van sommige bisschoppen om vrijwillig “macht” op te geven geen uitdrukking van hun bescheidenheid maar eerder een gebrek aan begrip van wat een katholieke bisschop überhaupt is. Het soort van “macht”, die zij willen afgeven, zouden ze eigenlijk niet moeten bezitten en de geestelijke volmacht, die ze bij de wijding van Christus ontvangen hebben, kunnen ze helemaal niet afgeven omdat het niet hun eigendom is. Zij zouden zich van de jurisdictie over hun bisdom kunnen laten ontslaan, als ze niet meer in staat zijn hun verantwoordelijkheid na te komen.
Het is veelbetekenend dat zowel het Instrumentum Laboris voor de Amazonesynode als ook de Duitse synodalen niet van de bijbelse basis uitgaan en zich niet oriënteren aan de zich ontwikkelende leer van de Kerk in de Traditie en de definitieve geloofsbeslissingen van de Concilies en van de paus. In plaats daarvan betrekt men zijn normen en regels van de sociologische behoeften van de globale wereld of de traditionele organisatievormen van Amazonische volksstammen.
Als men daar gerespecteerde mannen in een stabiele partnerrelatie (canoniek geldig gehuwd of niet?) om de gemeenschap van de sacramenten te voorzien (!) tot priester wijdt, ook zonder theologische studie (II, 129, 2), waarom zou dat dan niet de hefboom zijn om eindelijk de viri probati in te voeren in Duitsland waar het celibaat niet meer geaccepteerd wordt een veel gehuwde theologen klaar staan om als priester de gaten in de celibataire clerus op te vullen. Uit de aanstelling van de “zeven mannen van goede faam en vol van Geest en wijsheid” (Hand. 6, 3) tot de dienst aan de tafels (Hand. 6, 1-7), die men later in verband heeft gebracht met de sacramentele wijdingsgraad van het diaconaat, kan men niet de ambtstheologische conclusie trekken dat de Kerk altijd en überhaupt nieuwe sacramentele ambten naar sociologische behoeften zou kunnen scheppen (IL 129). Het drieledige wijdingssacrament kwam enerzijds voort uit de noodzakelijke opvolging van de apostelen in hun opdracht, om het evangelie te verkondigen, de genade sacramenteel mee te delen en als goede herders de kudde van Christus te leiden en anderzijds uit de vorming van de particuliere kerken als verwerkelijking van de universele Kerk ter plaatse. Hier is er nu één de eerste priester, de eerste van het college van presbyters samen met de diakens, die vanaf de tweede eeuw meer en meer exclusief “bisschop” genoemd wordt (Ignatius van Antiochië, Mg. 6, 1). In de bisschop wordt de eenheid van de plaatselijke Kerk sacramenteel gerepresenteerd en de eenheid met de apostolische oorsprong zichtbaar, in zoverre de gemeenschap van bisschoppen met de paus aan het hoofd de opvolgers zijn van de apostelen met Petrus aan het hoofd (1 Clemensbrief 42-44; Lumen Gentium 20 vv)
4. Een sacramenteel ambt voor vrouwen?
Het drieledige ambt, dat in de vroege Kerk historisch uit het door Christus gestichte apostelambt is gegroeid, bestaat krachtens “goddelijke instelling”(Lumen Gentium 20) en wordt door hen uitgeoefend die volgens de gelden terminologie “bisschoppen, presbyters/priesters, diakens genoemd worden”(Lumen Gentium 28). In betere tijden verklaarden de Duitse bisschoppen unaniem tegen Bismarck in diens Kulturkampf: “De constitutie van de Kerk berust in alle wezenlijke punten op een opdracht van God en is aan iedere menselijke willekeur onttrokken” (DH 3114). Daarbij hoort ook de erkenning dat de ambten van bisschop, priester en diaken slechts de graden zijn van het ene wijdingssacrament. “Niemand mag eraan twijfelen dat de heilige wijding werkelijk en in eigenlijke zin één van de zeven sacramenten van de heilige Kerk is – unum ex septem sacramentis.” (Trente, Decreet over het Wijdingssacrament: DH 1766; 1773).
Daarom heeft het geen zin om in “Ordinatio Sacerdotalis”(1994) een spitsvondige interpretatie in te voegen, dat hier niet over het ondeelbare wijdingssacrament als geheel besloten wordt maar alleen over de graden van het bisschops- en priesterambt die alleen maar door mannen kunnen worden ontvangen.
Bij de theologische analyse van de dogma- en kerkhistorische bevindingen in samenhang met de bindende uitspraken over het wijdingssacrament, komt als resultaat in alle helderheid naar voren dat de sacramentele wijding in de graad met de ambtelijke titel “diaken” in de katholieke Kerk niet en nooit aan vrouwen is toegediend.
De “goddelijke constitutie van de Kerk” brengt met zich mee, zoals paus Johannes Paulus II verbindend besloten heeft, dat de Kerk niet de volmacht bezit vrouwen de priesterwijding toe te dienen. Dit ligt niet aan historische omstandigheden maar aan de goddelijke constitutie van de Kerk. Dat geldt vanzelfsprekend voor alle drie de sacramentele graden. Omdat in het algemene bewustzijn en spraakgebruik van de Kerk het open woord “dienaar”, in het Grieks “diakonos” als technische term voor de eerste van de drie wijdingsgraden ingeburgerd is, is het niet zinvol nu over vrouwelijke, niet-sacramentele diaconessen te spreken en daarbij de fictie op te bouwen dat het zou gaan om een heropleving van een verdwenen – slechts tijdelijk en lokaal begrensd – instituut van de vroegkerkelijke diaconessen. Ook gaat het in tegen het wezen van het bisschoppelijk en priesterlijk dienstwerk, als het alleen tot de heiliging beperkt wordt, zodat men de preek in een Mis die door de priester of de bisschop geleid wordt, aan leken zou kunnen overlaten, dwz aan mannen of vrouwen in een niet sacramenteel dienstwerk.
Daarmee zou de priester tot een altarist verworden wat indertijd leidde tot het protest van de reformatoren. De Mis is als liturgie van het Woord en van het Lichaam en Bloed van de Heer “één enkele daad van eredienst” (Sacrosanctum Concilium 56), en daarom is het een taak van de bisschoppen en de priesters om te preken en hoogstens af en toe de preek aan de gewijde diaken over te dragen. De dienst aan Woord en Sacrament is een innerlijke eenheid. Het voornaamste ambt van de bisschoppen is de verkondiging waaruit met een innerlijke consequentie ook de sacramentele taken voortkomen (Lumen Gentium 25). Zoals de apostelen “dienaren van het Woord” zijn (Lc. 1, 2; Hand. 6, 2), zo wordt ook de taak van de priesters (bisschoppen, presbyters) als dienst aan het “Woord en aan de leer”(1 Tim. 5, 17) bepaald. In de wijding worden geen afzonderlijke volmachten zonder enige innerlijke ordening overgedragen. Het is de ene dienst aan het Woord waardoor de Kerk als geloofsgemeenschap bijeengebracht wordt, waarin de sacramenten van het geloof gevierd worden en waardoor de kudde van God door de aangestelde herders in naam en met het gezag van Christus geleid wordt. Daarom zijn de priesterlijke ambten in leer, eredienst en leiding in de wortel één en onderscheiden zich slechts door de theologische aspecten waaronder wij ze beschouwen (Prebyterorum Ordinis 4-6). Bij de eerste beschrijving van Misritus in Rome rond het jaar 160 n. Chr. staat er bij de heilige martelaar en filosoof Justinus, dat tijdens de zondagsliturgie na de lezing uit de Bijbelse boeken de voorzitter (bisschop, presbyter) de preek houdt en dat hij daarna de eucharistie viert met offerande, consecratie en communie (vgl. Justinus, II. Apologie 65-67).
De sacramenten zijn teken en werktuig van de goddelijke genade waardoor God de afzonderlijke christen en de Kerk als geheel opbouwt. Daarom kan men niet bij wereldlijke instanties de wijding (noch als man noch als vrouw) in naam van de mensenrechten opeisen, want de mensenrechten zijn gebaseerd op de natuur van de mens. Voor de genadeorde en de door God gestichte Kerk heeft het burgerlijk gezag echter geen enkele competentie.
Alleen een katholiek van het mannelijk geslacht kan gewijd worden, als hij geroepen is en als de Kerk, in de persoon van de bisschop, de roeping als echt erkent en een geschikte kandidaat volgens de canonieke voorwaarden tot bisschop, priester of diaken wijdt. Met deze visie hebben alleen zij moeite, die in de Kerk slechts een wereldlijke entiteit zien en bijgevolg het wijdingssacrament niet als een goddelijke instelling zien maar de christelijke ambtsdrager tot een de functionaris van een religieus-sociale organisatie reduceren. Als dat het geval was, had men de gelovigen niet kunnen vermanen: “Gehoorzaamt uw leiders en voegt u naar hen; zij zijn dag en nacht in de weer voor het heil, want zij zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheid. Zorgt ervoor dat zij hun taak met voldoening kunnen vervullen. Als zij steeds moeten zuchten en klagen, zou dat voor u niet voordelig zijn.”(Hebr. 13, 17)
Omdat het leergezag van de paus en van de bisschoppen geen volmacht over de substantie van de sacramenten heeft ((Trente, Decreet over de communie onder beide gedaanten, DH 1728; Sacrosanctum Concilium 21), kan ook geen synode met of zonder paus, ook geen oecumenisch concilie of de paus alleen, als hij ex cathedra spreekt, de wijding van vrouwen tot bisschop, priester en diaken mogelijk maken. Dat zou in tegenspraak staan met de gedefinieerde leer van de Kerk. Dat zou ongeldig zijn. Dat laat de gelijkheid van alle gelovigen in het leven van de genade onverlet en ook de aanstelling in alle kerkelijke ambten en functies waarvoor de uitoefening van het wijdingssacrament niet vereist is.
5. Waarom het bij het priesterlijk dienstwerk gaat
In de loop van de 2000 jaar van haar geschiedenis hebben zich de culturele constellaties en politiek-sociologische omstandigheden voor het leven van de Kerk steeds weer en soms ook dramatisch veranderd. Het priesterlijk dienstwerk is wezenlijk niet veranderd, of het nu bestond onder feodale maatschappij of in Germaanse systeem van de eigen kerken, of in de tijd van de hof- en vorstbisschoppen en van het Petrusambt met de voordelen en de lasten van de kerkelijke staat tot 1870. Zoals ook nu is de priesterlijk dienst wezenlijk dienst aan het Woord en de sacramenten tot heil van de wereld en hij is de zorg van de herder die zoals Jezus “de herder en bisschop van uw zielen” (1 Petr. 2, 25), de “Opperherder” zijn leven geeft voor hem toevertrouwde schapen (1 Petr. 5, 1-4). De substantie van de sacramenten onttrekt zich aan de volmacht van de Kerk. En men kan niet met losse elementen uit Schrift en Traditie en door niet te letten op dogmatisch definitieve beslissingen en ontwikkelingen in bijzaken zich telkens een nieuw model van priesterschap in elkaar knutselen. Niet de door pastoraalstrategen ontwikkelde priesterbeelden zijn belangrijk, maar alleen het beeld van Christus, de hogepriester van het nieuwe verbond dat onuitwisbaar is ingeprent in de ziel van de gewijde en in wiens naam en kracht de bisschoppen en priesters de gelovigen heiligen, leren en leiden (Presbyterorum Ordinis 2, 12).
Als de centrale uitspraak dat de priester krachtens het in de wijding ontvangen merkteken als de apostelen “in persona Christi”, het hoofd van de Kerk, handelt, als oorzaak van het klerikalisme verguisd wordt, dat zelfs tot seksuele misdaden jegens jongeren zou leiden, zoals opinieleiders in het synodaal proces vertelden, dan is dat niet alleen meer een ongelooflijke belediging van de vele ijverige zielzorgers. Het betekent veeleer de woorden van Jezus afwijzen, die na de 12 apostelen ook tegen de andere 72 leerlingen gezegd heeft: “Wie u hoort, hoort Mij, en wie u afwijst, wijst Mij af; wie echter Mij afwijst, wijst Hem af die Mij gezonden heeft.”(Lc. 10, 16) Een Duitse liturgieprofessor zette zichzelf onvrijwillig in een slecht daglicht en was openlijk in tegensspraak met het IIde Vaticaanse Concilie, toen hij de dagelijkse eucharistieviering, waarin sacramenteel de overgave van Christus aan het kruis uit liefde voor de mensen tegenwoordig komt, als oorzaak van pedofiel en homofiel misbruik van de seksualiteit wilde aangeven. Want het Concilie zegt: “In het mysterie van het eucharistisch offer, waarvan het opdragen de voornaamste taak van de priester is, wordt het werk van onze verlossing voortdurend voltrokken; daarom wordt de dagelijkse viering dringend aanbevolen” (Presbyterorum Ordinis 13)>
Als in het synodale proces in Duitsland geen wezenlijk thema’s van de geloofsoverdracht aan de orde komen, zal de neergang steeds meer versneld worden.
Misschien zijn we op weg naar een “kleine kudde”. Maar dit woord van Jezus is niet sociologisch bedoeld en heeft niets met kleine of grote getallen te maken. “God wil dat alle mensen gered worden en tot kennis van de waarheid komen”(1 Tim.2, 4) door de ene Middelaar Jezus Christus en dat zij leven in het “huis van God en dat is de Kerk van de levende God, zuil en fundament van de waarheid”(! Tim. 3, 15). De Kerk is het volk Gods te midden van de volken. En als in een volk de meerderheid van de mensen katholiek is en als daarmee ook de gemeenschap en de staat doordrongen zijn van de christelijke cultuur, is dat zeker de wil van God. “Kleine” kudde zijn wij altijd, in de meerderheid of in de diaspora, omdat het christenzijn in de navolging van de gekruisigde Heer niet een kwestie is van zich aanpassen aan de leidende cultuur of van er zich tegen verzetten, maar van de persoonlijke beslissing en de vrijwillige navolging van de gekruisigde en opgestane Heer.
Het is zeker heel mooi aan de Rijn te zijn en van de Amazone te dromen. Maar indrukken van majestueuze rivieren kunnen het verlangen van het hart naar de rust in God niet bevredigen en hun wateren kunnen de dorst naar eeuwig leven niet lessen. Slechts het water, dat Jezus, het vleesgeworden Woord van God, ons geeft, wordt in ons een “bron, opborrelend tot eeuwig leven”. (Joh. 4, 14) o
Write a Reply or Comment