Kardinaal Müller schrijft aan kardinaal Duka: Fernandez gaat in tegen de katholieke leer, en de paus is bij hem.
Hieronder de tekst van een brief van kardinaal Müller, voormalig hoofd van de Congregatie voor de geloofsleer, aan kardinaal Dominik Duka. Deze kardinaal heeft aan de paus 10 dubia gestuurd rond de communie voor hertrouwd gescheidenen. Sinds Amoris Laetitia is daar veel onduidelijkheid over. Het geloofsdicasterie bij monde van de nieuwe prefect, kardinaal Fernandez, heeft op die dubia geantwoord. Kardinaal Müller becommentarieert deze antwoorden in zijn brief en toont het gebrek aan theologische kwaliteit van de brief aan. De inhoud is niet gemakkelijk maar dat is het nooit als de leer van de Kerk op het spel staat.
CM
Eminentie, beste broeder kardinaal Dominik Duka,
Ik heb met grote belangstelling het antwoord gelezen van het Dicasterium voor de Geloofsleer (DDF) op uw “dubia” over de post-synodale apostolische exhortatie “Amoris Laetitia” (“Risposta a una serie di domande”, hierna “Risposta”) en wil graag mijn beoordeling met u delen.
Een van de twijfels (“dubia”) die u aan de DDF voorlegde, betreft de interpretatie van “Amoris Laetitia”, gegeven in een document van de bisschoppen van de regio Buenos Aires van 5 september 2016, dat toegang tot de sacramenten van de biecht en de eucharistie toestaat aan gescheiden mensen die een tweede burgerlijke verbintenis zijn aangegaan, zelfs als ze als man en vrouw blijven leven, zonder de intentie om hun leven te veranderen. De ‘Risposta’ stelt dat de tekst uit Buenos Aires tot het gewone pauselijke leergezag behoort, omdat hij door de paus zelf is aanvaard. Franciscus heeft in feite bevestigd dat de interpretatie voorgesteld door de bisschoppen van Buenos Aires de enige mogelijke interpretatie is van “Amoris Laetitia”. Bijgevolg geeft de “Risposta” aan dat de tekst van Buenos Aires de religieuze instemming van het verstand en de wil moet krijgen, net als de andere teksten van het gewone leergezag van de paus (cf. “Lumen Gentium” 25,1).
Allereerst is het nodig om vanuit het oogpunt van de algemene hermeneutiek van het katholieke geloof te verduidelijken wat het voorwerp is van deze instemming van verstand en wil die elke katholiek moet geven aan het authentieke leergezag van de paus en de bisschoppen. In de hele leerstellige traditie, en in het bijzonder in “Lumen Gentium” 25, verwijst deze religieuze instemming naar de geloofs- en zedenleer die de hele waarheid van de openbaring weerspiegelt en garandeert. De privémeningen van pausen en bisschoppen zijn uitdrukkelijk uitgesloten van het leergezag. Elke vorm van magisterieel positivisme is ook in strijd met het katholieke geloof, omdat het leergezag niet iets kan onderwijzen wat niets met de openbaring te maken heeft en wat specifiek in strijd is met de Heilige Schrift (“norma normans non normata”), de apostolische traditie en de eerdere definitieve besluiten van het leergezag zelf (“Dei Verbum” 10; vgl. DH 3116- 3117).
Moet men er een religieuze instemming geven aan de tekst van Buenos Aires? Formeel gezien is het al twijfelachtig om de instemming van het verstand en de wil te vragen voor een theologisch dubbelzinnige interpretatie door een gedeeltelijke bisschoppenconferentie (de regio Buenos Aires), die op haar beurt een verklaring van “Amoris Laetitia” interpreteert die uitleg behoeft en waarvan de samenhang met de leer van Christus (Mc 10,1-12) twijfelachtig is.
De tekst uit Buenos Aires lijkt op zijn minst in strijd met de leer van Johannes Paulus II (“Familiaris Consortio” 84) en Benedictus XVI (“Sacramentum Caritatis” 29). En hoewel de “Risposta” het niet zegt, moeten de documenten van het gewone leergezag van deze twee pausen ook een religieuze instemming van het verstand en de wil krijgen.
De “Risposta” beweert echter dat de tekst van Buenos Aires een interpretatie van “Amoris Laetitia” is in continuïteit met eerdere pausen. Is dit echt het geval?
Laten we eerst eens kijken naar de inhoud van de tekst van Buenos Aires, die is samengevat in de “Risposta”. De beslissende paragraaf van de “Risposta” is te vinden in het antwoord op de derde vraag. Na te hebben gezegd dat Johannes Paulus II en Benedictus XVI al toegang tot de communie gaven wanneer gescheiden gehuwden ermee instemden om in onthouding te leven, wordt dan de nieuwigheid van Franciscus aangegeven:
“Franciscus handhaaft het voorstel van volledige onthouding voor degenen die (burgerlijk) gescheiden en hertrouwd zijn in een nieuwe verbintenis, maar geeft toe dat er moeilijkheden kunnen zijn bij het in praktijk brengen ervan en staat daarom, in bepaalde gevallen en na gepaste onderscheiding, de toediening van het sacrament van verzoening toe, zelfs als men er niet in slaagt trouw te zijn aan de door de Kerk voorgestelde onthouding”.
Op zichzelf kan de zinsnede “zelfs als men er niet in slaagt trouw te zijn aan de door de Kerk voorgestelde onthouding” op twee manieren uitgelegd worden. De eerste manier is dat deze gescheiden mensen proberen om in onthouding te leven te leven, maar, gezien de moeilijkheden en vanwege menselijke zwakheid, niet in staat zijn om dit te doen. In dit geval zou de “Risposta” in overeenstemming kunnen zijn met de leer van Johannes Paulus II. Ten tweede, deze gescheiden mensen stemmen er niet mee in om in onthouding te leven en proberen dit zelfs niet te doen (er is geen intentie om te veranderen), gezien de moeilijkheden die ze tegenkomen. In dit geval zou er een breuk zijn met het voorafgaand leergezag.
Alles lijkt erop te wijzen dat de “Risposta” hier verwijst naar de tweede mogelijkheid. In feite wordt deze dubbelzinnigheid opgelost in de tekst van Buenos Aires, die een onderscheid maakt tussen het geval waarin men probeert in onthouding te leven (n.5) en andere gevallen waarin men niet eens probeert in onthouding te leven (n.6). In het laatste geval zeggen de bisschoppen van Buenos Aires: “In andere, meer complexe omstandigheden, en wanneer een verklaring van nietigheid niet verkregen is, kan de genoemde optie [proberen in onthouding te leven] in feite niet haalbaar zijn”.
Het is waar dat deze zin een andere dubbelzinnigheid bevat, door te stellen: “en wanneer een verklaring van nietigheid niet kon worden verkregen”. Sommigen, opmerkend dat de tekst niet zegt “en wanneer het huwelijk geldig was”, hebben deze complexe gevallen beperkt tot die gevallen waarin, zelfs als het huwelijk nietig is om objectieve redenen, deze redenen niet kunnen worden bewezen voor de kerkelijkerechtbank. Zoals we kunnen zien: hoewel paus Franciscus het document van Buenos Aires heeft gepresenteerd als de enige mogelijke interpretatie van “Amoris Laetitia”, is de hermeneutische kwestie niet opgelost, aangezien er nog steeds verschillende interpretaties van het document van Buenos Aires mogelijk zijn. Wat we uiteindelijk waarnemen, of het nu in de “Risposta” is of in de tekst van Buenos Aires, is een gebrek aan precisie in de formulering, waardoor er alternatieve interpretaties mogelijk zijn.
Hoe dan ook, als we deze onnauwkeurigheden buiten beschouwing laten, lijkt het duidelijk wat de tekst van Buenos Aires en de “Risposta” betekenen. Het zou als volgt geformuleerd kunnen worden: er zijn bijzondere gevallen waarin het mogelijk is om, na een periode van onderscheiding, sacramentele absolutie te geven aan een gedoopte die, na een sacramenteel huwelijk te hebben gesloten, seksuele relaties heeft met een persoon met wie hij of zij een tweede verbintenis aangaat, zonder dat de gedoopte hoeft te besluiten deze seksuele relaties te beëindigen, ofwel omdat hij of zij ontdekt dat dit niet mogelijk is voor hem of haar, ofwel omdat hij of zij ontdekt dat dit niet Gods wil is voor hem of haar.
Laten we eerst eens kijken of deze uitspraak in overeenstemming is met de leer van Johannes Paulus II en Benedictus XVI. Het “Risposta”-argument dat Johannes Paulus II al een aantal van deze gescheiden mensen tot de communie had toegelaten en dat Franciscus daarom slechts een stap in dezelfde richting zette, gaat niet op. De continuïteit zit namelijk niet in het feit dat iemand de communie mag ontvangen, maar in het criterium voor toelating. Johannes Paulus II en Benedictus XVI laten mensen ter communie gaan die om ernstige redenen samenleven zonder seksuele relaties te hebben. Maar ze laten het niet toe als deze mensen gewoonlijk seksuele relaties hebben, omdat dit een objectief ernstige zonde is, waarin mensen willen blijven en die, door het sacrament van het huwelijk aan te tasten, een openbaar karakter krijgt. De breuk tussen de leer van het document van Buenos Aires en het leergezag van Johannes Paulus II en Benedictus XVI is waarneembaar als we kijken naar het essentiële punt, dat is, zoals ik al zei, het criterium voor toelating tot de sacramenten.
Laten we voor de duidelijkheid eens aannemen dat, omwille van de absurditeit, een toekomstig DDF-document een soortgelijk argument presenteert in het geval van abortus, door te zeggen: “Pausen Johannes Paulus II, Benedictus XVI en Franciscus hebben abortus al toegestaan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld wanneer de moeder baarmoederkanker heeft en deze kanker behandeld moet worden; nu wordt het toegestaan in andere gevallen, bijvoorbeeld in het geval van misvorming van de foetus, in continuïteit met wat zij hebben geleerd”. De misvatting van dit argument is duidelijk. Het geval van een operatie voor baarmoederkanker is mogelijk omdat het geen directe abortus is, maar een onvrijwillig gevolg van een curatieve actie op de moeder (wat het principe van handeling met dubbel effect wordt genoemd). Er is geen continuïteit, maar discontinuïteit tussen de twee doctrines, omdat de laatste het principe ontkent dat het eerste standpunt beheerste en dat het foutieve karakter van elke directe abortus benadrukte.
Het probleem met de leer van de “Risposta” en de tekst van Buenos Aires ligt echter niet alleen in de discontinuïteit met de leer van Johannes Paulus II en Benedictus XVI. In feite is deze formulering in tegenspraak met andere leringen van de Kerk, die niet alleen bevestigingen zijn van het gewone leergezag, maar die definitief geleerd zijn als behorend tot het geloofsgoed.
Het Concilie van Trente onderwees de volgende waarheden: sacramentele biecht van alle ernstige zonden is noodzakelijk voor het heil (DH 1706-1707); leven in een tweede verbintenis als man en vrouw terwijl er een echtelijke band bestaat is een ernstige zonde van overspel (DH 1807); een voorwaarde voor het geven van absolutie is het berouw van de boeteling, dat spijt over de zonde en het voornemen om niet meer te zondigen omvat (DH 1676); het is niet onmogelijk voor elke gedoopte om de goddelijke voorschriften na te leven (DH 1536,1568). Al deze bevestigingen vereisen niet alleen “religieuze instemming”, maar moeten ook “met vast geloof worden geloofd”, als zijnde vervat in de openbaring, of op zijn minst aanvaard en vastgehouden als waarheden die definitief door de Kerk worden voorgehouden. Met andere woorden, het is niet langer een kwestie van kiezen tussen twee stellingen van het gewone leergezag, maar van het aanvaarden van constitutieve elementen van de katholieke leer.
Het getuigenis van Johannes Paulus II, Benedictus XVI en het Concilie van Trente is in feite gericht op het duidelijke getuigenis van het Woord van God, waaraan het leergezag dienstbaar is. Het is op dit getuigenis dat de hele pastorale zorg voor katholieken die een tweede huwelijk beleven na een burgerlijke echtscheiding gebaseerd moet zijn, omdat alleen gehoorzaamheid aan Gods wil het heil van mensen kan dienen. Jezus zei: “Wie van zijn vrouw scheidt en een ander trouwt, pleegt echtbreuk met haar. Ook de vrouw pleegt echtbreuk als zij van haar man scheidt en met een ander trouwt” (Mc 10, 11v.). En de consequentie is als volgt: “Hoereerders noch echtbrekers… zullen het koninkrijk van God beërven” (1 Kor 6,10). Dit betekent ook dat gedoopte personen niet waardig zijn om de heilige communie te ontvangen totdat zij de sacramentele absolutie hebben ontvangen, wat op zijn beurt berouw over iemands zonden vereist, evenals de vastberadenheid om het vanaf dat moment goed te maken. Dit is geen gebrek aan barmhartigheid, integendeel. Sterker nog, de barmhartigheid van het evangelie bestaat niet uit het tolereren van zonde, maar uit het hernieuwen van de harten van de gelovigen, zodat zij kunnen leven volgens de volheid van liefde die Christus leefde en ons leerde te leven.
Hieruit volgt dat degenen die de interpretatie van “Amoris Laetitia”, zoals voorgesteld door de tekst van Buenos Aires en de “Risposta”, afwijzen, niet beschuldigd kunnen worden van een afwijkende mening. Het is namelijk niet zo dat zij een tegenstelling zien tussen wat zij begrijpen en wat het leergezag leert, maar zij zien een tegenstelling tussen verschillende leerstellingen van hetzelfde leergezag, waarvan er één al definitief is bevestigd door het leergezag. Sint Ignatius van Loyola nodigt ons uit om te overwegen dat wat wij als wit zien zwart is als de hiërarchische Kerk dat zo beslist. Maar Sint Ignatius nodigt ons niet uit om, door te vertrouwen op het leergezag, te geloven dat wat het leergezag zelf eerder en definitief heeft gezegd dat zwart is, nu wit is.
Bovendien houden de moeilijkheden die de tekst van de “Risposta” oproept hier niet op. In feite gaat de “Risposta” op twee ernstige punten verder dan wat in “Amoris Laetitia” en in het document van Buenos Aires staat.
Het eerste betreft de vraag wie beslist over de mogelijkheid om de sacramentele absolutie te geven aan het einde van het onderscheidingsproces? In het “dubium” dat u aan de DDF hebt voorgelegd, beste broeder, stelt u verschillende alternatieven voor die u mogelijk lijken: het zou de pastoor, de bisschoppelijke vicaris, de penitencier…. kunnen zijn. Maar de oplossing die de “Risposta” geeft, moet voor u als een echte verrassing zijn gekomen, een die u zich niet eens had kunnen voorstellen. Volgens de DDF moet de uiteindelijke beslissing namelijk gewetensvol genomen worden door iedere afzonderlijke gelovige (n.5). Hieruit kunnen we afleiden dat de biechtvader beperkt is tot het gehoorzamen aan deze beslissing in geweten. Opvallend is dat gezegd wordt dat de persoon “zich voor God moet plaatsen en zijn eigen geweten met zijn mogelijkheden en grenzen aan Hem moet blootleggen” (ibid.). Als het geweten de stem van God in de mens is (“Gaudium et Spes” 36), is het niet duidelijk wat bedoeld wordt met “het eigen geweten voor God plaatsen”. Het lijkt erop dat het geweten hier eerder het privé-standpunt van elk individu is, die zichzelf dan voor God plaatst.
Maar laten we dat even buiten beschouwing laten en kijken naar de verrassende uitspraak in de DDF-tekst. Het blijkt dat de gelovigen zelf beslissen of ze wel of geen absolutie ontvangen, en het enige wat de priester hoeft te doen is die beslissing accepteren! Als dit over de hele linie voor alle zonden geldt, verliest het sacrament van verzoening zijn katholieke betekenis. Het is niet langer het nederige verzoek om vergeving van de persoon die voor een barmhartige rechter verschijnt, die het gezag van Christus zelf ontvangt, maar de absolutie van zichzelf na zijn eigen leven te hebben onderzocht. We zijn niet ver verwijderd van een protestantse visie op het sacrament, zoals veroordeeld door Trente, wanneer dit concilie de nadruk legt op de rol van de priester als rechter in de biecht (vgl. DH 1685; 1704; 1709). Het evangelie zegt, verwijzend naar de sleutelmacht: “Wat gij ontbindt op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Mt 16,19). Maar het evangelie zegt niet: “Wat mensen bewust besluiten te ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn”. Het is verrassend dat de DDF tijdens een audiëntie een tekst ter ondertekening aan de Heilige Vader heeft voorgelegd die zo’n theologische fout bevat en daarmee het gezag van de Heilige Vader in gevaar brengt.
Het is des te verbazingwekkender dat de “Risposta” probeert zich te beroepen op Johannes Paulus II om vol te houden dat de beslissing toebehoort aan elke afzonderlijke gelovige, terwijl ze het feit negeert dat de tekst van Johannes Paulus II lijnrecht tegenover de “Risposta” staat. In feite citeert de “Risposta” “Ecclesia de Eucharistia” 37b, waar staat, in het geval van het ontvangen van de eucharistie: “Uiteraard behoort het oordeel over de staat van genade alleen toe aan de belanghebbende, aangezien het een oordeel van het geweten is”. Maar laten we eens kijken naar de zin die Johannes Paulus II er meteen aan toevoegt, die in de “Risposta” niet genoemd wordt, en die de hoofdgedachte is van de geciteerde paragraaf uit “Ecclesia de Eucharistia”: “Niettemin, in het geval van uitwendig gedrag dat ernstig, duidelijk en duurzaam in strijd is met de morele norm, kan de Kerk, in haar pastorale zorg voor de goede gemeenschapsorde en uit respect voor het Sacrament, niet nalaten bezorgd te zijn. Deze situatie van duidelijke morele tegenstrijdigheid wordt behandeld door de norm van het Wetboek van Canoniek Recht over het niet toelaten tot de eucharistische gemeenschap van hen die “hardnekkig volharden in een ernstige en duidelijke zonde” (ibid).
Zoals te zien is, heeft de DDF een klein deel van de tekst van Johannes Paulus II geselecteerd en het belangrijkste deel weggelaten, dat tegengesteld is aan het argument van de DDF. Als de DDF een leer wil presenteren die tegengesteld is aan die van Johannes Paulus II, dan is het minste wat ze kan doen niet proberen de naam en autoriteit van de heilige paus te gebruiken. Het zou beter zijn om eerlijk te erkennen dat Johannes Paulus II zich volgens de DDF vergist heeft in deze leer van zijn leergezag.
De tweede nieuwigheid in de “Risposta” is dat elk bisdom wordt aangemoedigd om zijn eigen richtlijnen op te stellen voor dit onderscheidingsproces. Dit leidt tot één conclusie: als de richtlijnen verschillend zijn, zullen sommige gescheiden mensen de eucharistie kunnen ontvangen volgens de richtlijnen van het ene bisdom en niet volgens die van het andere. Vanaf de vroegste tijden heeft de eenheid van de katholieke kerk eenheid betekend in het ontvangen van de eucharistie: door hetzelfde brood te eten, zijn we hetzelfde lichaam (vgl. 1 Kor 10,17). Als een trouwe katholiek de communie kan ontvangen in één bisdom, kan hij of zij de communie ontvangen in alle bisdommen die in gemeenschap zijn met de universele Kerk. Dit is de eenheid van de Kerk, die gegrondvest is op en uitgedrukt wordt in de Eucharistie. Bijgevolg is het feit dat iemand de communie kan ontvangen in één lokale kerk en niet in een andere kerk een exacte definitie van schisma. Het is ondenkbaar dat de “Risposta” van de DDF zoiets zou willen bevorderen, maar dat zouden de waarschijnlijke gevolgen zijn van het aannemen van haar leer.
Wat is, geconfronteerd met al deze moeilijkheden, de uitweg voor de gelovigen die trouw willen blijven aan de katholieke leer? Ik heb er al eerder op gewezen dat de tekst van Buenos Aires en die van de “Risposta” niet precies zijn. Ze zeggen niet duidelijk wat ze bedoelen en laten daarom andere interpretaties open, hoe onwaarschijnlijk die ook mogen zijn. Dit laat ruimte voor twijfel over hun interpretatie. Aan de andere kant is de manier waarop de “Risposta” de goedkeuring van de Heilige Vader noteert, met een eenvoudige gedateerde handtekening onderaan de pagina, ongebruikelijk. De gebruikelijke formule zou zijn: “De Heilige Vader keurt de tekst goed en beveelt (of staat toe) dat deze wordt gepubliceerd”, maar niets van dit alles staat in deze slordige “Appunto”. Dit roept nog meer twijfel op over de autoriteit van de “Risposta”.
Deze vragen stellen ons in staat om een nieuw “dubium” op te werpen: zijn er gevallen waarin het mogelijk is om, na een periode van onderscheiding, sacramentele absolutie te geven aan een gedoopte die seksuele relaties heeft met een persoon met wie hij of zij in een tweede verbintenis leeft, als deze gedoopte niet wil besluiten om deze relaties niet langer te hebben?
Beste broeder, totdat dit “dubium” is opgelost, blijft het gezag van het antwoord op uw “dubia” en van de brief uit Buenos Aires opgeschort, gezien de onnauwkeurigheid die eruit spreekt. Dit laat weinig ruimte voor hoop op een negatieve reactie op dit “dubium”. De begunstigden zouden niet in de eerste plaats de gelovigen zijn, die hoe dan ook niet verplicht zouden zijn om een positief antwoord op het “dubium” te accepteren als strijdig met de katholieke leer. De belangrijkste begunstigde zou de autoriteit zijn die antwoordt op het “dubium”, dat intact zou blijven, omdat het de gelovigen niet langer om religieuze instemming zou vragen met waarheden die in strijd zijn met de katholieke leer.
In de hoop dat deze uitleg de betekenis van het antwoord dat u van de DDF ontving zal verduidelijken, stuur ik u mijn broederlijke groeten “in Domino Iesu”,
Kard. Gerhard Ludwig Müller, Rome
Write a Reply or Comment