Het primaat van de traditie en de gehoorzaamheid aan de waarheid
Hieronder treft u een lezing aan van dr. Peter Kwasniewski, een Amerikaanse liturgist, die veel lezenswaardige boeken over liturgie heeft gepubliceerd. Hij snijdt hier het probleem aan dat veel katholieken ervaren. Enerzijds is er hun getrokkenheid naar de traditionele liturgie en anderzijds het gezag van de paus die alle traditionele liturgie verbiedt. Wat weegt het zwaarst. Met een keur van argumenten kiest Kwasniewski voor het primaat van de traditie boven de willekeur van een paus. Het is een lang stuk dat van de lezer enig uithoudingsvermogen vergt maat wat tegelijk theologische en canonieke argumenten voor een keuze aandraagt.
Ik begin mijn betoog vanavond met enkele citaten van Joseph Ratzinger, omdat ik werkelijk geloof dat zijn helder inzicht in bepaalde kernvragen onovertroffen is. Welke beperkingen er ook mogen zijn in zijn analyse van het liturgische vraagstuk, en hoezeer wij zijn beslissing om de pauselijke troon te verlaten ook betreuren, het is de waarheid die hij heeft onderscheiden die de basis vormt van de traditionele beweging.
In een toespraak op 24 oktober 1998 tot de pelgrims die naar Rome waren gekomen voor de tiende verjaardag van Ecclesia Dei, zei kardinaal Ratzinger:
Het is goed hier in herinnering te brengen wat kardinaal Newman heeft opgemerkt, namelijk dat de Kerk in de loop van haar geschiedenis nooit orthodoxe liturgische vormen heeft afgeschaft of verboden, wat volkomen vreemd zou zijn aan de geest van de Kerk. Een orthodoxe liturgie, dat wil zeggen een liturgie die het ware geloof tot uitdrukking brengt, is nooit een compilatie die gemaakt is volgens de pragmatische criteria van verschillende ceremonies, die op een positivistische en willekeurige manier gehanteerd worden – vandaag op deze en morgen op een andere manier. De orthodoxe vormen van een ritus zijn levende realiteiten, geboren uit de dialoog van liefde tussen de Kerk en haar Heer. Het zijn uitdrukkingen van het leven van de Kerk, waarin het geloof, het gebed en het leven zelf van hele generaties gedistilleerd zijn, en die in specifieke vormen zowel het handelen van God als het antwoord van de mens incarneren.
De verwijzing naar St. John Henry Newman is waarschijnlijk naar zijn preek “Ceremonies of the Church,” waarin hij schrijft (nog als High Church Anglicaan, maar zeker al goed op weg naar de Roomse Kerk, waar zijn mening dezelfde bleef):
De vieringen en liturgische regelingen van de Kerk zijn de uiterlijke vorm waarin de godsdienst al eeuwenlang aan de wereld wordt gepresenteerd, en altijd aan ons bekend is geweest…. [Deze [liturgische] dingen zijn, als geheel beschouwd, relatief heilig voor ons, zelfs als ze niet, zoals ze zijn, goddelijk bekrachtigd zouden zijn. De riten die de Kerk heeft ingesteld, en met reden, want het gezag van de Kerk is van Christus, kunnen, als ze lang gebruikt worden, niet zonder schade voor onze zielen buiten gebruik worden gesteld.
Het komt mij voor dat deze dubbele waarheid – dat het vreemd zou zijn aan de geest van de Kerk om orthodoxe vormen af te schaffen of te verbieden, en dat dit inherent schadelijk is voor de zielen – heeft geleid tot de beroemde leerstellige formulering die dient als de centrale premisse van Summorum Pontificum:
Wat vroegere generaties als heilig beschouwden, blijft ook voor ons heilig en groots, en het kan niet plotseling geheel verboden worden of zelfs als schadelijk worden beschouwd. Het is ons aller plicht om de rijkdom die zich in het geloof en het gebed van de Kerk heeft ontwikkeld, te bewaren en de juiste plaats te geven.
Zoals velen hebben opgemerkt, spreekt paus Benedictus hier op een manier die beslist niet prudentieel of disciplinair is; integendeel, hij doet een universele waarheidsclaim als herder van de universele Kerk.[3] Hij gebruikt absolute, ondubbelzinnige taal over wat zo moet zijn en wat niet zo kan zijn, en hij ontleent er morele imperatieven aan. Hij formuleerde hetzelfde oordeel bij een aantal gelegenheden. Staat u mij toe er twee in het bijzonder te noemen. In 1996 zei hij, in het interview dat gepubliceerd werd onder de titel Zout van de Aarde:
Ik ben ervan overtuigd, dat de oude ritus veel ruimhartiger moet worden toegestaan aan allen die het wensen. Het is niet in te zien wat daar gevaarlijk of onaanvaardbaar aan zou kunnen zijn. Een gemeenschap trekt haar eigen wezen in twijfel wanneer zij plotseling verklaart dat wat tot nu toe haar heiligste en hoogste bezit was, ineens streng verboden is en wanneer zij het verlangen ernaar ronduit onbehoorlijk doet lijken. Kan men dan nog ergens anders vertrouwen in hebben? Zal zij morgen niet weer verbieden wat zij vandaag voorschrijft?[4]
In het interview dat in het Jubeljaar 2000 werd gepubliceerd onder de titel God en de wereld, zei hij:
Voor de bevordering van een echt bewustzijn in liturgische zaken [wat een opmerkelijke uitdrukking!-PK] is het ook van belang dat het verbod op de tot 1970 geldende vorm van liturgie wordt opgeheven. Wie tegenwoordig pleit voor het voortbestaan van deze [oudere] liturgie of eraan deelneemt, wordt behandeld als een melaatse; alle tolerantie houdt hier op. Zoiets is er in de geschiedenis nog nooit geweest; daarmee verachten en verdoemen we het hele verleden van de Kerk. Hoe kan men haar nu nog vertrouwen als het zo gaat?[5]
In dergelijke uitspraken, die een kristalheldere vorm krijgen in Summorum Pontificum en de begeleidende brief aan de bisschoppen, hebben we een oordeel dat tegelijk theologisch, moreel, historisch en canoniek is. Is dit nu slechts een persoonlijke mening of een persoonlijk gevoel van Benedictus XVI, niet meer gezaghebbend dan een voorliefde voor Beieren en voor bier?
Zeker niet. In de geschiedenis van de Kerk vinden wij de sterkste getuigenissen over de gebondenheid van de paus aan de traditie. Laat me een paar voorbeelden geven. De vroegmiddeleeuwse “Pauselijke Eed” in het Liber Diurnus Romanorum Pontificum, een handboek met formuleringen dat door de pauselijke kanselarij werden gebruikt en waarvan sommige teruggaan tot de heilige Gregorius de Grote, luidt als volgt
Ik, (naam), door de genade Gods diaken, uitverkoren en toekomstig bisschop, van deze Apostolische Stoel, zweer bij u, gezegende Petrus, prins der Apostelen . . en aan uw Heilige Kerk, die ik heden onder uw bescherming heb opgenomen, dat ik met al mijn kracht, zelfs tot het geven van de geest of het vergieten van mijn bloed, zal waken over het juiste en ware geloof… Ik zal de discipline en het ritueel van de Kerk onaantastbaar bewaren, zoals ik het door mijn voorgangers heb aangetroffen en ontvangen… noch zal ik enige nieuwigheid toelaten, maar zal ik met al mijn kracht vurig bewaren en vereren wat ik als leerling en navolger van mijn voorgangers overgeleverd vind…[6]
Evenzo stelt het vijftiende-eeuwse Concilie van Konstanz (1414-1418), in de 39e zitting, die werd bekrachtigd door paus Martinus V en paus Eugenius IV,: “Daar de Roomse Paus zo’n grote macht uitoefent onder de stervelingen, is het goed dat hij des te meer gebonden is door de onbetwistbare banden van het geloof en door de riten die in acht genomen moeten worden met betrekking tot de Sacramenten van de Kerk.” Volgens deze negenendertigste zitting van Konstanz moest de nieuwgekozen paus een geloofseed afleggen die deze passage bevatte:
Ik, N., gekozen paus, belijd en spreek uit met hart en mond voor de almachtige God, wiens Kerk ik met zijn bijstand zal besturen, en voor de gezegende Petrus, prins der apostelen, dat ik zolang ik in dit kwetsbare leven ben, vast zal geloven en vasthouden aan het katholieke geloof…en evenzo zal ik in alle opzichten de overgeleverde ritus van de kerkelijke sacramenten van de katholieke Kerk volgen en in acht nemen.“[7]
De Geloofsbelijdenis die door het Concilie van Trente werd opgesteld, erkent als essentieel voor katholiciteit het vasthouden aan “ontvangen en goedgekeurde ceremoniën van de Katholieke Kerk in de plechtige toediening van alle sacramenten” – “ontvangen en goedgekeurd” betekent hier duidelijk niets anders dan de traditionele riten. In feite is dit gewoon de katholieke forma mentis of geesteshouding – wat het betekent om te denken en lief te hebben als katholiek (en niet, laten we zeggen, als protestant of jood of atheïst).
Gezien deze houding hoeft het ons niet te verbazen dat vooraanstaande canonisten en theologen beweren dat een paus die zich schuldig maakt aan het schaden van de traditie of van het christelijke volk dat zich daarop verlaat, het verdient te worden weerstaan. Juan de Torquemada stelt dat als een paus “de universele ritus van de kerkelijke eredienst”[8] niet in acht neemt, hij noch gehoorzaamd noch “geduld” mag worden.[9] Cajetanus raadt aan: “Een paus die openlijk de Kerk verscheurt, moet men in zijn gezicht weerstaan.”[10] Francisco Suárez verklaart:
Als de paus een bevel uitvaardigt dat in strijd is met de juiste gebruiken, hoeft men hem niet te gehoorzamen; als hij iets probeert te doen dat duidelijk in strijd is met de gerechtigheid en met het algemeen welzijn, zou het geoorloofd zijn hem te weerstaan; als hij met geweld aanvalt, zou men hem met de gematigdheid die kenmerkend is voor een goede verdediging, kunnen afweren.”[11]
Suárez beweert bovendien dat de paus schismatiek zou kunnen zijn “als hij alle kerkelijke ceremoniën die rusten op apostolische traditie omver zou willen werpen.”[12] (Merk op dat hij zegt “rusten op”, apostolica traditione firmatas: hij heeft het over het hele bouwwerk dat op apostolische oorsprong is gebouwd. Dat zou zoiets betekenen als de Missale Romanum van 1570). Sylvester Prierias legt uit dat de paus “niet de macht heeft om te vernietigen; daarom, als er aanwijzingen zijn dat hij het doet, is het geoorloofd om hem te weerstaan. Het resultaat van dit alles is dat als de paus door zijn bevelen en daden de Kerk vernietigt, men zich tegen hem kan verzetten en de uitvoering van zijn mandaat kan verhinderen”[13] Francisco de Vitoria zegt eveneens: “Als de paus door zijn bevelen en daden de Kerk vernietigt, kan men zich tegen hem verzetten en de uitvoering van zijn bevelen verhinderen”.
Ik bespreek al deze zaken uitvoeriger in de boeken From Benedict’s Peace to Francis’s War and True Obedience in the Church, maar wat we hier moeten opmerken is dat al deze autoriteiten ervan uitgaan dat katholieken in staat zijn te herkennen wanneer de paus zich niet houdt aan de ontvangen en goedgekeurde riten van de Kerk, de zielen belaagt, het algemeen welzijn ondermijnt, of de Kerk vernietigt. Met andere woorden, wij zijn geen passieve objecten die afwachten tot we horen dat de paus iets verkeerds zegt of iets verkeerds doet dat verdient te worden berispt en weerstaan. Er is een rol weggelegd voor onze geïnformeerde rede en ons geloof bij het evalueren van zijn woorden en daden (en die van elke andere bisschop, wat dat betreft).
Pausen staan bloot aan een grote verleiding – misschien in overeenstemming met Actons niet geheel onjuiste axioma “macht heeft de neiging te corrumperen en absolute macht corrumpeert absoluut”: de verleiding om zichzelf te identificeren als de bron en maatstaf van het katholicisme, terwijl zij veeleer de ontvangers, rentmeesters en verdedigers ervan zijn. Het dieptepunt van deze afwijking wordt geïllustreerd door de beroemde opmerking van Pius IX aan het adres van een franciscaanse kardinaal die het waagde het niet eens te zijn met de formulering van de pauselijke onfeilbaarheid in Vaticanum I. De paus schreeuwde tegen hem: “Io, io sono la tradizione! Io, io sono la chiesa!” [Ik, ik ben de traditie! Ik, ik ben de Kerk!][14]. Dit is het kerkelijke equivalent van Lodewijk XIV die zei: “L’Etat, c’est moi,” alsof een paus zou zeggen: “L’Église, c’est moi.” Een juist begrip van het pauselijk gezag – zelfs volgens de eigenlijke leer van Vaticanum I, samen met alle andere relevante leer – toont aan dat dit gezag niet zomaar absoluut en onbegrensd is, maar relatief en beperkt in een aantal opzichten, hetgeen de beroemde omschrijving van de paus door Gregorius de Grote als “de dienaar van de dienaren Gods” rechtvaardigt.
Daarom is Traditionis Custodes van de eerste letter tot het laatste leesteken absoluut nietig. Het gaat uit van een onmogelijkheid, een incoherentie, een tegenstrijdigheid.[15] Het tast de zelf-identiteit van de Kerk aan in haar goddelijke en door God goedgekeurde eredienst. Het tast haar lex credendi aan. Het tast het gemeenschappelijk welzijn aan van alle gelovigen – zowel van hen die gebruik maken van de Romeinse liturgie als van hen die gebruik maken van andere westerse riten en oosterse riten, wier positie radicaal is gedestabiliseerd. Het tast op verbijsterende wijze de rechten aan van bisschoppen, priesters, diakens, religieuzen en leken,[16] zoals vele commentatoren hebben opgemerkt. En daarom is het niet alleen niet nodig om Traditionis Custodes te volgen of enige verdere wetgeving of beleid dat erop gebaseerd is, het is daarentegen nodig om het niet te volgen. We hebben niet alleen de vrijheid om te protesteren; we hebben een verplichting tot niet-erkenning en niet-naleving. Hoewel deze weigering om lege wetgeving te volgen zowel meer openlijke als meer verborgen vormen kan aannemen, afhankelijk van een prudentiële beoordeling van de omstandigheden, moet men er niettemin voor waken de indruk te wekken dat men die wetgeving aanvaardt. Zoals de H. Meletius van Antiochië (r. 360-381) schreef in omstandigheden die even schrijnend waren als de onze: “Wees niet gehoorzaam aan bisschoppen die u aansporen om te doen en te zeggen en te geloven in dingen die niet in uw voordeel zijn. Welke vrome man zou zijn tong bedwingen? Wie zou volkomen kalm blijven? In feite staat zwijgen gelijk aan instemming.”[17]
Het fundamentele principe van de traditionalistische beweging is dat de liturgie van de Kerk, haar eeuwenoude, eerbiedwaardige, universele, goedgekeurde en overgeleverde riten, de kern vormen van wat het betekent katholiek te zijn, te geloven als katholiek en te leven als katholiek. De lex orandi (de regel van het gebed, hoe en wat wij bidden) is een permanente getuige van en belichaming van de lex credendi (de regel van het geloof, wat wij geloven) en de lex vivendi (de regel van het leven, hoe wij leven). Dit is geen vrijblijvende toevoeging, maar de dagelijkse as en het centrum van ons leven, het hart van onze ontmoeting met God. Hieruit volgt dat niemand, zelfs niet de paus, het gezag heeft om katholieken hun traditionele liturgie te ontnemen, om de riten waarmee de Kerk eeuwenlang heeft gebeden af te schaffen, om deze riten onherkenbaar radicaal te wijzigen en daarmee een onmiskenbare breuk te introduceren met de patronen en de inhoud van de goddelijke eredienst.
De traditionalistische beweging is dus gegrondvest op een primordiale daad van materiële ongehoorzaamheid terwille van een hogere gehoorzaamheid.[18] Vanaf het eerste moment van de hervorming die begon met de oprichting van het Consilium in 1964, eiste Paulus VI dat iedereen zijn initiatieven zou volgen en uiteindelijk zijn nieuwe boeken zou aannemen en het gebruik van de oude boeken zou staken, vrijwel zonder uitzondering. [19] Een commissie van negen kardinalen die door Johannes Paulus II in de zomer van 1986 was bijeengeroepen – de kardinalen Ratzinger, Mayer, Oddi, Stickler, Casaroli, Gantin, Innocenti, Palazzini en Tomko- kwam in 1986 tot de conclusie dat Paulus VI de oude ritus nooit had afgeschaft. Dit was de basis van de verklaring van Benedictus XVI dat zij niet was afgeschaft, met de implicatie dat zij niet kon worden afgeschaft, om de reeds genoemde redenen.[20] Dus, Paulus VI heeft de oude ritus niet afgeschaft (dit valt inderdaad buiten de bevoegdheid van iedere paus), maar hij heeft absoluut duidelijk gemaakt dat hij van plan was deze definitief opzij te zetten, en heeft bevolen dat zij niet langer zou worden gebruikt en dat in plaats daarvan uitsluitend de Bugnini ritus zou worden gebruikt.
De traditionalisten weigerden eenvoudig dit te doen. Zelfs toen pauselijke apologeten van die tijd hen het ene citaat na het andere uit pauselijke documenten voorhielden (zoals de nazaten van die apologeten ons nu voor de voeten werpen), waarin in wezen werd gezegd: “Jullie moeten elk jota en tittel gehoorzamen van wat de paus jullie zegt te doen”, erkenden de traditionalisten niet en wilden niet erkennen dat Paulus VI het gezag had om traditie te onderdrukken en een nieuwigheid te bevelen. Evenmin hielden zij vast aan het schijnbaar respectvolle maar uiteindelijk onsamenhangende standpunt van Karl Rahner dat de paus de hiërarchische autoriteit heeft om zoiets te doen maar niet de “morele” autoriteit – met andere woorden, dat een paus legitiem een traditionele liturgische ritus kan afschaffen maar het niet moet doen, dat zijn wil kracht van wet heeft maar dat hij zondigt door zo te handelen.
Dat standpunt kan nooit zinnig zijn. Zoals Leo XIII leert, geeft God alleen macht voor datgene waartoe de macht zich rechtmatig gebruikt kan worden.[21] Een president, bijvoorbeeld, die abortus steunt, “misbruikt” zijn rechtmatige macht niet, hij misbruikt burgers door hen geweld aan te doen tegen zijn rechtmatige macht in. Traditionalisten denken hetzelfde over het pausdom en de traditie van de Kerk – niet alleen in de liturgie, maar ook in de leer en de moraal. Zoals kardinaal Stickler, een van de negen commissieleden van 1986, verklaarde: “Deze gehechtheid aan de traditie in het geval van fundamentele zaken die de Kerk in de loop der tijden beslissend hebben beïnvloed, behoort zeker tot deze vaste, onveranderlijke status [de status ecclesiae], waarover zelfs de paus geen beschikkingsrecht heeft.”[22]
Daarom, nogmaals, weigerden de eerste traditionalisten zich te “onderwerpen” aan wat noch hun verstand, noch hun hart kon aanvaarden als verenigbaar met de essentie van het katholieke geloof, net zoals we vandaag om dezelfde reden zoveel van de dwalingen van Franciscus verwerpen – bijvoorbeeld dat de doodstraf immoreel is; dat overspeligen de communie mogen ontvangen; dat alleen geloof (sola fide) nodig is om de eucharistie te ontvangen; dat God de verscheidenheid van godsdiensten wil zoals Hij de verscheidenheid van seksen wil; enzovoort, allemaal zaken waarvan een goed gecatechiseerd schoolkind kan zien dat ze onverenigbaar zijn met het katholieke geloof.
Onlangs gaf Dom Alcuin Reid, prior van het Monastère Saint-Benoît in Frankrijk en een van ’s werelds meest vooraanstaande liturgische geleerden, een belangrijk interview aan Rorate Caeli dat ik niet genoeg kan aanbevelen. Hij merkt op dat hij en een diaken “geschorst” zijn – een bewering die hij op gezonde canonieke gronden verwerpt – en dat zijn klooster “opgeheven” is, wat hij ook weigert te erkennen. Hij zegt:
Ongeacht de decreten van onze kanselarij gaat ons dagelijks leven met zijn acht uren van het Goddelijk Officie en de Mis, zijn handenarbeid en intellectuele arbeid, het ontvangen van gasten, enz. onverminderd door – met grote vreugde en vrede te midden van de doornen. We wisten dat er schorsingen en opheffingen op komst waren, maar wij zijn de eigenaars van ons eigendom, niet het bisdom, dus we kunnen er niet uitgezet worden… Dat [kloosterleven] is onze roeping en onze plicht waartoe we geloften hebben afgelegd voor de Almachtige God. Daar moeten we trouw aan zijn. We kunnen niets anders doen zonder slechts huurlingen te worden die vluchten als de wolven op ons afkomen (vgl. Joh 10,23).
Dan richt hij zich tot de traditionalistische wereld met een waarschuwing die onze aandacht verdient:
Als we een tijdje canoniek onafhankelijk moeten zijn, dan zij het zo. Wij wensen dit natuurlijk niet en zullen ervoor zorgen dat wij goede betrekkingen onderhouden met andere monniken en zullen om de drie jaar ervaren monniken uitnodigen voor visitaties, enzovoort. Als we onafhankelijk moeten zijn, mogen we niet insulair worden. Mettertijd zullen de autoriteiten, in Gods voorzienigheid, de integriteit van ons leven erkennen en ons de nodige toestemming geven – zoals in het nog niet zo verre verleden is gebeurd.
De meest voor de hand liggende parallel is die van de eerste twee decennia van de geschiedenis van de abdij van Le Barroux: de stichter ervan, Dom Gerard Calvet, werd geschorst en uit de orde van de Benedictijnen gezet omdat hij zijn mannen zonder toestemming had laten wijden (zij die werden gewijd, werden ook geschorst) – alleen werd hij een vijftiental jaar later als abt gezegend door een kardinaal die door het Vaticaan was gezonden.
Laten we de oorsprong van de Petrusbroederschap of van het Instituut van de Goede Herder niet vergeten: zij zouden vandaag niet bestaan hebben zonder de bewuste ongehoorzaamheid van enkele decennia geleden, die ervoor zorgde dat de broederschap van de heilige Pius X bleef bestaan toen zij in de jaren zeventig canoniek werd opgeheven.
Mensen die vandaag de dag profiteren van het goede werk van deze instituten, of die de abdij van Le Barroux bewonderen, mogen niet vergeten dat zij vandaag de dag bestaan omdat hun stichters in het verleden gewetensvolle beslissingen hebben genomen om delen van het canonieke recht en decreten van opheffing te negeren die anders hun ondergang zouden hebben betekend. Onze tijd lijkt helaas net zo buitengewoon te worden als die van hen en zou wel eens soortgelijke acties kunnen vereisen.
Dit zijn krachtige woorden van Dom Alcuin, die bekend staat om zijn gewoonte van understatement en om de uiterste eerbied die hij altijd heeft getoond en aangemoedigd ten opzichte van het kerkelijk gezag. Ik denk dat hij gewoon de situatie erkent voor wat zij is, en dat moeten wij ook doen.[23] Tragisch genoeg is het tijdperk van liturgische vrede en organische groei, ingeluid door Benedictus XVI, tenietgedaan; we zijn, om de titel te gebruiken van een bloemlezing van geschriften over Traditionis Custodes, van “De vrede van Benedictus naar de oorlog van Franciscus” gegaan. Wij bevinden ons niet in een situatie waarin onze vijanden bereid zijn met ons in der minne te schikken en een compromis te sluiten. Zij zijn uit op onze marginalisatie, uitsluiting, uitroeiing en vernietiging. Als wat wij in onze katholieke traditie hebben waar, goed, juist, heilig en mooi is, dan is dat het waard om voor te leven, voor te vechten en voor te sterven, zonder compromissen, zonder toegevingen, zonder buigen en reduceren, zonder omwegen, zonder terugkrabbelen, zonder valse gehoorzaamheid. Het is een tijd voor heldhaftige inzet, niet voor handenwringen, weemoedige spijt, opgehaalde schouders, toegeeflijkheid met tegenzin, of, het ergste van alles, overgave in zelfverwijt.
Het is een simpel feit dat als onze voorvaderen in de traditionele beweging niet hadden geweigerd Paulus VI te gehoorzamen met het argument dat hij in deze zaak geen gehoorzaamheid verschuldigd was omdat hij ultra vires of buiten zijn bevoegdheid handelde, we nu, meer dan vijftig jaar later, niet de traditionele Mis, een van de oude sacramentele riten of het Goddelijk Officie in ons midden zouden hebben. Zij zouden begraven zijn, samen met al het andere dat bezeten mensen destijds naar het kerkhof van aggiornamento heeft verwezen.
Ik wil dit punt benadrukken: wanneer de traditie wordt aangevallen, is de enige juiste reactie van de orthodoxe katholiek haar te verdedigen, eraan vast te houden, en zich te verzetten tegen hen die haar aanvallen. Gehoorzaamheid kan nooit moreel legitiem zijn aan hen die ongehoorzaam zijn aan wat hoger is dan en voorafgaat aan henzelf. Positief gesteld zijn wij verplicht materieel ongehoorzaam te zijn aan hun geboden en verboden, om te gehoorzamen aan de hogere wet van goddelijke waarheid die vervat is in en openbaar gemaakt wordt door onze riten, ons geloof en onze manier van leven.
Ik ben er zeker van dat wij allen hier houden van de “geuren en bellen” van de traditionele mis. Maar onze liefde ervoor gaat dieper, tot in de kern – tot in de teksten, de ceremonies, de voorschriften, de hele presentatie van het geloof, de hele benadering van het aanbidden van de Allerheiligste Drie-eenheid en het Allerheiligste Lichaam en Bloed van Christus. Wij houden niet alleen van de oude Mis vanwege de geuren en bellen die we, theoretisch, elders zouden kunnen vinden (sommige daarvan, soms, in ieder geval). Wij houden ervan omwille van wat zij is, zoals wij ook van een goede vriend houden, niet zozeer om wat hij voor ons kan doen, of hoe hij ons kan behagen, of hoe hij zich kleedt, maar om wie hij is en de plaats die hij inneemt in ons leven en in onze genegenheid.
De traditionalistische beweging is in dit opzicht enigszins slap en zelfgenoegzaam geworden, omdat wij ons er misschien van hebben laten overtuigen dat onze voorkeur slechts een “voorkeur” is, net zoiets als chocolade- versus vanille-ijs. Als dat de basis voor ons handelen zou zijn, zouden we terecht worden berispt om onze koppigheid en zouden we terecht worden verplicht te voldoen aan de richtlijnen die ons worden gegeven. Maar als we om de meest diepgaande theologische, morele en spirituele redenen aan de authentieke Romeinse ritus gehecht zijn – en dat zijn we, of zouden we moeten zijn – dan mogen we zelf terecht kerkleden afkeuren om hun verlaten van de traditie en hun plichtsverzuim. Wij hebben moreel recht van spreken en hoeven ons nergens voor te schamen of te verontschuldigen.
Deze overwegingen zijn op een speciale manier van toepassing op priesters. Een priester moet bereid zijn om materieel ongehoorzaam te zijn aan de revolutionairen die de machtsposities hebben bezet, om werkelijk gehoorzaam te zijn aan Christus en aan zijn Kerk zoals die bestaat in de eeuwigheid en zoals die twintig eeuwen menselijke geschiedenis doorkruist. Zij die de kerkelijke monumenten van de traditie, in het bijzonder het supermonument van de mis, willen opheffen of misbruiken, zijn niet alleen geen gehoorzaamheid waard, zij zijn – of zij het beseffen of niet – tegenstanders van Christus, uitroeiers van de Kerk en misbruikers van de gelovigen. Voor zover zij dat zijn, mogen zij niet zegevieren. Niets is erger dan toe te laten dat hun valse verhalen, onjuiste beweringen, progressieve of beige theologie, en volslagen gebrek aan respect voor de traditie de overhand krijgen en zich nog verder en dieper nestelen, als een kankergezwel dat steeds meer van het lichaam wegvreet.
Het kerkelijk recht vloeit voort uit de natuurlijke en goddelijke wet en de kerkelijke traditie en moet daaraan ondergeschikt blijven en door hen worden geïnterpreteerd. Wij mogen niet toestaan dat de hiërarchen van de Kerk het kerkelijk recht als wapen inzetten tegen de gelovigen of de geestelijken door hun krachtige geestelijke middelen te ontnemen of hun legitieme verlangens te denigreren of hun gehechtheid aan wat goed, waar, mooi, heilig en juist is, te ondermijnen. Zoals Dom Alcuin zei en zoals vele anderen hebben herhaald, verliest het canoniek recht dat op deze manier wordt misbruikt elke kracht omdat het de grondgedachte van alle recht ondermijnt, namelijk dat het voor het algemeen welzijn moet zijn van de mensen die erdoor worden geregeerd.
Laten we duidelijk zijn: ofwel aanvaarden we dat de paus niet de heer en meester is van de liturgische riten van het christendom, ofwel aanvaarden we dat hij in zekere zin verplicht is ze te aanvaarden en te eerbiedigen, ook al kan hij ze voorzichtig op kleine punten wijzigen, en dat hij een plechtige verplichting heeft tegenover God, die geworteld is in zijn ambt zelf, om “door te geven wat hij ontvangen heeft” (vgl. 1 Kor 11:23; 1 Kor 15: 3); of we moeten toegeven dat de paus een volledige en onbeperkte autoriteit heeft over liturgische riten in elk opzicht, behalve het absolute minimum aan woorden dat nodig is om een sacramenteel effect te produceren, en dat hij bijgevolg rechtmatig – zij het dom – alle Oosterse riten zou kunnen afschaffen en vervangen door de Novus Ordo, of alle Westerse riten zou kunnen afschaffen en vervangen door de Syro-Malabar ritus; of zou kunnen beslissen dat de mis moet worden opgedragen in clownspak, met plastic servies, dansende meisjes, en voortdurend fluiten en applaudisseren. (Eigenlijk gebeurt dit al in Chicago, maar dat is een andere zaak.) Dit zijn uw enige twee logische mogelijkheden. Tertium non datur. Om het eenvoudiger te herhalen: ofwel is de paus in zeer reële zin gebonden aan de traditie, zodat zijn daden en alle daaropvolgende daden die op die ongeldige daden zijn gebaseerd, ongeldig zijn als hij er notoir tegen ingaat, ofwel is hij niet gebonden aan de traditie en kan hij met Pius IX zeggen: “Ik ben de traditie; ik ben de kerk.”
Sommigen zouden kunnen denken dat ik een stropopredenering verzin met dit laatste standpunt. Ik verzeker u, dat doe ik niet, hoewel ik zou willen dat het zo was. Er zijn energieke apologeten online die, gebaseerd op een tendentieuze lezing van Pastor Aeternus en aanverwante documenten, die zij lezen op een manier die totaal verstoken is van de nuances en kwalificaties die geboden worden door Dei Filius en andere gezaghebbende leerstellingen, evenals historische context en gewoon gezond verstand[24] – beweren dat de universele jurisdictie van de paus absolute macht inhoudt over alle liturgische riten.
Het is duidelijk dat de sensus fidei fidelium van de Kerk niet kan toestaan dat dit waar is. Het kan niet waar zijn zonder onze religie lachwekkend, absurd te maken. De gedachte dat de traditie niets anders is dan “het speelgoed van de paus”[25], een speeltje dat hij als een verwend kind naar believen kapot kan slaan als hij dat wil, zou het zuur, het oplosmiddel zijn van alle vroomheid en devotie. Religie wordt gevormd door riten van aanbidding, en deze riten zijn noodzakelijkerwijs oud, eerbiedwaardig, overgeërfd, en, naarmate de tijd verstrijkt, steeds meer als onaantastbaar behandeld. Tot voor kort kenmerkte deze houding elke katholiek die ooit heeft geleefd. Er is geen speciaal waarnemingsvermogen voor nodig om de enorme schade te zien die wordt aangericht wanneer pausen plotseling talrijke grootschalige veranderingen aanbrengen in de riten van de godsdienst. Door het licht van de rede, door de waarheden van de psychologie, de antropologie en de sociologie, kunnen we weten dat zulke veranderingen altijd een schade zullen veroorzaken die niet in verhouding staat tot de mogelijke winst (dit is inderdaad de reden die Aquino geeft waarom het dwaas is wetten te veel of te vaak te veranderen).[26] Het zou filosofisch incoherent en cultureel zelfdestructief zijn om deze erfenis van schade, of beter, zelfbeschadiging, te omhelzen alsof het op de een of andere manier een “nieuwe traditie” zou zijn of een “deel” van de traditie. Dergelijke agressie laat blijvende wonden na die geheeld moeten worden door het herstel van de oorspronkelijke gezonde toestand. Dat is waar traditionele katholieken in geloven en voor strijden.
Father Zuhlsdorf zei onlangs: “Ellende, ontbering, lijden, uitdagingen zijn niet altijd slechts kwaden die verdragen moeten worden. Soms zijn het noodzakelijke correcties, genezingen, zelfs dwangmaatregelen die God ons toestaat of verschaft om ons te helpen de waarheid te vinden over wie we zijn”. Ik ben het met hem eens. Ik geloof dat God het kwaad van Traditionis Custodes en alle daaropvolgende implementaties heeft toegelaten als een wake-up call voor alle traditionalisten, een soort schoktherapie om ons terug te brengen naar onze wortels, om ons te heroriënteren op de eerste beginselen van onze beweging, om de ijverige inzet die nodig is om de laatste en ergste opflakkering van het postconciliaire progressivisme te boven te komen, nieuw leven in te blazen. Ik zeg “laatste” omdat de mensen die nu aan de macht zijn de laatste nostalgici van Vaticanum II zijn en voor hen staat alles op het spel; hun hele levenswerk en project – het scheppen van een nieuwe Kerk voor de moderne tijd – staat op het spel. Wanneer zij er niet meer zijn, zal er bijna niemand zijn die zich met dezelfde gouden-kalf-devotie voor het Concilie inzet als zij.
Ik wil vooral de moed van de originele traditionalisten benadrukken. In een tijd dat het ultramontanisme nog hoogtij vierde in de Kerk, de stormachtige jaren zestig, toen het nog niet gehavend en gekneusd was door het decennium na decennium van rampzalige bisschops- en kardinaalsbenoemingen, door interreligieuze bijeenkomsten en koran-kusvieringen in Assisi, door het uitblijven van disciplinaire maatregelen tegen alle ketters behalve de meest buitensporige, en door een trieste staat van dienst als het gaat om het niet corrigeren van alomtegenwoordig liturgisch misbruik en seksueel misbruik door geestelijken, zeg ik, in een tijd dat ultramontanisme nog een plausibele mentale houding was, weigerden de traditionalisten in te stemmen met de denigrering en ontmanteling van eeuwen liturgische traditie, de verbanning van het Latijn en het Gregoriaans, het omkeren van de priester naar het volk toe, het plaatsen van het Lichaam van Christus in de handen van staande communicanten, de feministische bevoordeling van vrouwen in ministeriële functies, enzovoort (de lijst van pseudo-antiquarische vernieuwingen is lang en eentonig). Deze dingen weigerden zij uit principe – zowel omdat zij terecht van de traditie hielden en bovennatuurlijke overtuiging en natuurlijk vertrouwen in haar goedheid hadden, als omdat zij redelijkerwijs veel kwaad concludeerden en verwachtten dat uit de opheffing ervan zou voortkomen; zij begonnen zelfs al tijdens de zitting van het Concilie, en zeker in de jaren onmiddellijk daarna, getuige te zijn van een toenemende stormloop van experimenten en heiligschennisen die in de jaren vóór het Concilie onvoorstelbaar zouden zijn geweest. 27]
Waarom boden de eerste traditionalisten deze ongekende mate van verzet tegen decreten die vanuit Rome, vanuit het Vaticaan, vanaf het bureau van de paus zelf werden uitgevaardigd? Zij boden dit verzet op de dubbele basis van rede en geloof.
Aan de kant van het verstand keken zij naar wat werd voorgesteld, wat werd afgedwongen, wat werd toegestaan, en zij zagen dat het irrationeel was, dat het geen zin had – het was onzin. Een mens kon het niet slikken en toch zichzelf respecteren als een weldenkend en bedachtzaam wezen, als iemand die consequent, logisch en samenhangend wilde zijn. Hetzelfde zagen we bij Ratzinger toen hij zei dat de Kerk volstrekt inconsequent zou zijn om vandaag te verbieden wat zij gisteren vereerde, of om schadelijk te verklaren wat haar hoogste en kostbaarste bezit was. Iemand die met de zekerheid van onmiddellijke en langdurige ervaring de opperste schoonheid en geestelijke kracht kent van de gezongen Latijnse Hoogmis, kan zich niet omdraaien en zeggen dat dit niet langer “relevant” is voor de moderne mens, dat het niet langer zielen tot Christus zal aantrekken en hen niet zal leiden naar de hoogten van contemplatie. Zo’n ontkenning zou neerkomen op het verraden van zichzelf, van zijn diepste zekerheden en van de wijsheid der eeuwen, in naam van een blinde gehoorzaamheid die het opofferen vereist van het intellect, het vermogen dat de mens menselijk maakt en in staat tot goddelijkheid.
Aan de kant van het geloof – of nauwkeuriger gezegd, de sensus fidei fidelium, het “gevoel van de gelovigen voor wat tot het geloof behoort en ermee in overeenstemming is en wat niet”[28] – vroegen de oorspronkelijke traditionalisten zich af hoe datgene wat concilie na concilie, paus na paus en eeuw na eeuw gelovigen hadden gepraktiseerd, verdedigd, geprezen en gepromoot, nu plotseling verkeerd, nutteloos of achterhaald kon zijn. Om tegen een man die gelooft in de werkelijke tegenwoordigheid en een goed ontwikkelde eucharistische vroomheid heeft te zeggen: “Oké, sta op, niet meer op je knieën, veeg het stof van je broek, steek je handen uit en neem de hostie”, is een reactie van volslagen onbegrip en verachting uitlokken. Hij zou dat nooit doen, zelfs niet als je hem zou bedreigen en martelen. Tenminste, dat zou hij niet moeten doen. Het is een teken van een gebrek aan geloof en een gebrek aan vroomheid – erger nog: een teken van totale persoonlijke onvolwassenheid en menselijke imbeciliteit – om de eeuwenoude gebruiken van eerbied die men zijn leven lang en eeuwen lang in zijn voorgangers heeft beoefend, overboord te gooien alleen omdat “Vader het het beste weet” en “de bisschop het heeft gezegd” en “de paus het heeft verordend”. Zien we niet hoe de hele misbruikcrisis van geestelijken in de hand werd gewerkt door deze infantiele mentaliteit van kritiekloos vertrouwen en ruggengraatloos conformisme? De traditionalisten wisten en meenden echter dat de Kerk het bij het rechte eind had met wat zij reeds deed en dat haar woordvoerders daarom niet anders dan verkeerd konden zijn in hun pogingen om alles ongedaan te maken, in hun pogingen om de Kerk fundamenteel te heroriënteren en te herconfigureren en zelfs opnieuw te stichten voor de moderne tijd.[29]
De liturgische hervorming werd als het ware “verkocht” met een machtige belofte van de ontelbare wonderbaarlijke zegeningen die zij met zekerheid aan de Kerk zou brengen. De Constitutie van het Tweede Vaticaans Concilie over de Heilige Liturgie, Sacrosanctum Concilium, begint met een verklaring van wat het Concilie hoopte te bereiken, met de liturgische hervorming als zijn voornaamste kind:
Dit heilige Concilie … wenst aan het christelijk leven van de gelovigen een steeds grotere kracht te geven; de instellingen die aan verandering onderhevig zijn beter aan te passen aan de behoeften van onze tijd; alles te bevorderen wat de eenheid kan bevorderen tussen allen die in Christus geloven; alles te versterken wat ertoe kan bijdragen de gehele mensheid tot het huisgezin van de Kerk te roepen.
Zoals mijn collega Gregory DiPippo, gewaardeerd redacteur van New Liturgical Movement, bij meer dan een gelegenheid heeft opgemerkt: “Niets van dit alles is gebeurd. Het christelijk leven van de gelovigen is niet krachtiger geworden; haar instellingen zijn niet beter aangepast aan de behoeften van onze tijd; de eenheid is niet bevorderd onder allen die in Christus geloven; de roeping van de gehele mensheid tot het huisgezin van de Kerk is niet versterkt.”[30]
Zoals ik al zei, maakten de traditionalisten principieel bezwaar tegen een grootscheepse hervorming, op de dubbele basis van rede en geloof, omdat zij niet inzagen hoe het juist zou zijn de traditie die reeds zeker gekend en bemind was op te offeren aan een toekomstige mogelijkheid die onzeker gekend en onmogelijk bemind kon worden omdat zij nog niet bestond. Zoals Joseph Shaw zegt, in 1971, ten tijde van het eerste (zogenaamde Agatha Christie) indult, had niemand de vrijheid om een argument voor het behoud van de oude liturgie te baseren op het feit dat het “pastoraal” zou zijn om dat te doen, of vanwege de eerbiedwaardige theologie, omdat “het hele punt van de hervorming nu juist de [beloofde] pastorale effectiviteit was, tot nu toe natuurlijk nog niet beproefd, van de Novus Ordo Missae, en [de gehoopte assimilatie van] de theologische inzichten van Vaticanum II. “De enige verdediging die in 1971 bij de autoriteiten zou kunnen werken was een artistieke en culturele verdediging.
Vandaag bevinden wij ons in een heel andere positie. Wij hebben niet alleen dezelfde beginselen van geloof en rede als onze voorvaderen, maar wij hebben ook een halve eeuw van verwoesting, ontheiliging en dramatisch verval van het kerkelijk leven achter ons als een monumentaal getuigenis van onweerlegbare feiten tegen het voorspelde succes van de liturgische hervorming. Wij weten nu dat de profeten van de vernieuwing – ook al droegen zij de mijter van een bisschop of de ring van een visser – valse profeten waren die zeiden “vrede, vrede, terwijl er geen vrede was” (Jer 6,14, 8,11), die overvloed beloofden maar hongersnood brachten. Om vandaag de superioriteit van de katholieke traditie te verdedigen, hoeven we niet eens half het inzicht te hebben van de oorspronkelijke traditionalisten, want we kunnen zien dat elk van hun voorspellingen tot in detail waar is gebleken. Zij voorspelden dat plotselinge en massale veranderingen catastrofale gevolgen zouden hebben, en dat de specifieke veranderingen die werden doorgedrukt het katholieke geloof en de katholieke praktijk zouden ondermijnen. Zij voorspelden dat waar de traditie gekoesterd werd, de Kerk de storm zou doorstaan en goede vruchten zou voortbrengen. Zij hebben hun gelijk ruimschoots bewezen, want juist het succes van de traditionalistische vernieuwing, tegen alle verwachtingen in, heeft met alle beloften de draak gestoken.
Om vandaag traditionalist te zijn is geen grote wijsheid nodig, want de goede en slechte vruchten zijn tot volle rijpheid gekomen. We hebben nog steeds hetzelfde verstand en dezelfde sensus fidei fidelium die ons vertelt wanneer iets irrationeel is of wanneer het weigert te harmoniëren met wat een gezonde catechismus ons leert. Het enige waar we meer, veel meer van nodig hebben is moed, standvastigheid, durf. De traditionalistische beweging heeft zowel geprofiteerd van als geleden onder de vijftien jaar durende “pax Benedictina”, de vreedzame ruimte van coëxistentie die door Benedictus XVI in het leven was geroepen. Wij hebben geprofiteerd omdat veel meer priesters de oude ritus hebben geleerd en veel meer gelovigen ervan zijn gaan houden. Onze beweging is dus enorm in aantal gegroeid. Maar we hebben er ook onder geleden, want op veel plaatsen werd het ons gemakkelijker gemaakt, en misschien werden we week, zoals soldaten in vredestijd kunnen doen; plotseling hadden we vriendelijke (of in ieder geval niet openlijk vijandige) bisschoppen, we hadden parochies die her en der opkwamen; het leek een zacht opkomend en onweerstaanbaar getij.
En toen kwam onverwacht Traditionis Custodes – waarvan de titel vertaald kan worden met “gevangenisbewakers van het verraad” – die ons plotseling terugbracht in een toestand van openlijk conflict waarop velen van ons, vooral de “baby-traditionalisten” zou ik zeggen, totaal niet voorbereid waren. Dit is waar we echt ons spel moeten opvoeren. Iedereen die naar de TLM is uitgeweken omdat ze houden van de eucharistische eerbied, de stilte, de muziek, de gemeenschap van jonge gezinnen, de orthodoxe prediking, wat het ook moge zijn, of zelfs alleen maar omdat ze een hekel hadden aan maskers en handzeep en de covid-religie – zij moeten allemaal een paar goede boeken oppakken en zichzelf onderwijzen! [32] Zij moeten uitzoeken wat er in de jaren ’60 is gebeurd en waarom het traditionalisme als beweging is begonnen. 33] Zij moeten, kortom, van toeristen van de traditie overgaan naar apostelen ervan, van nomaden naar thuislandbewoners, van bewonderaars naar verdedigers. Er werd ons een soort halve waarheid verkocht, dat we de traditie konden hebben als we er “de voorkeur aan gaven”; en dat was een vals compromis, want traditie is niet iets waaraan we “de voorkeur geven”, het is iets wat we kennen en begrijpen, geloven en beleven – het is een schat zonder welke we niet kunnen leven en zonder welke de Kerk niet kan gedijen. Het is geen voorkeur maar een vitale noodzaak, een fundamentele identiteit.
Wanneer wij dit bewustzijn, deze overtuiging van de waarheid van hoe de dingen werkelijk staan, terugvinden en ernaar handelen, dan zullen wij de naam en het succes erven van de eerste traditionalisten die in de jaren ’60 en ’70 zo hebben gevochten en geleden. Een generatie nostalgische hippies van Vaticanum II, die nu machtsposities bekleden, hebben ons teruggedrongen in de chtonische wereld waaruit wij zijn voortgekomen. Laten wij ernaar streven, door Gods genade, waardig te zijn om zij aan zij te staan met hen die het volk van God voor het eerst uit het Egypte van de jaren ’60 en ’70 hebben geleid naar een land dat vloeit met de melk en honing van de katholieke traditie. Wij kunnen het. God heeft ons verstand gegeven, Hij heeft ons geloof gegeven, Hij heeft ons modellen gegeven om naar te kijken, Hij heeft ons intieme persoonlijke ervaring gegeven, Hij heeft ons de collectieve wijsheid van twintig eeuwen katholicisme gegeven. De overwinning is aan ons, als we standvastig blijven en de moed niet verliezen.
NOTEN
[1] Vertaald door pater Ignatius Harrison, O.Cong., http://southernorderspage.blogspot.com/2010/03/cardinal-ratzingers-1998-address-very.html. Als de Kerk altijd haar traditie als regel heeft gekoesterd, dan weten we met zekerheid dat een aanval op de traditie niet van de Kerk kan komen. Zij die namens de Kerk spreken zijn niet mechanisch en automatisch te nemen als haar spreekbuis of die van de Heer.
[2] Newman on Worship, Reverence, and Ritual (N.p.: Os Justi Press, 2019), 79.
[3] Ik claim geen onfeilbaarheid voor zijn uitspraak, maar het vereist ook geen speciale status, omdat het een principe formuleert dat alleen vals kan zijn als Vaticanum II een breuk in het katholicisme heeft geïntroduceerd die zo diepgaand is dat het de afschaffing van orthodoxe vormen en hun totale vervanging door nieuwe vormen noodzakelijk maakt.
[4] Zout van de aarde,
[5] God and the World, vert. Henry Taylor (San Francisco: Ignatius Press, 2002), 416.
[6] Vertaald door Gerhard Eger en Zachary Thomas, uit de Vatican MS tekst zoals bewerkt door Hans Foerster (1958, pp. 145-48). Voor de volledige Latijnse tekst en aanvullende aantekeningen, zie “‘Ik zal de Discipline en het Ritueel van de Kerk in stand houden’: De vroeg-middeleeuwse Pauselijke Eed,” Canticum Salomonis, 31 juli 2021.
[7] Deze en de voorgaande tekst zijn, met het impliciete of expliciete voorbehoud (om de woorden van de laatste te citeren) “absque tamen præjudicio juris dignitatis et præeminentiæ Sedis Apostolicæ.”
[8] Hij heeft precies zulke “aanvaarde en goedgekeurde ceremoniën” in gedachten als Trente later deed.
[9] Summa de ecclesia, lib. IV, pars Ia, cap. xi, § Secundo sic (fol. 196v van de Romeinse uitgave van 1489, p. 552 van de uitgave van Salamanca van 1560, en p. 369v van de uitgave van Venetië van 1561). Voor de volledige tekst, zie mijn lezing “Beyond Summorum Pontificum: The Work of Retrieving the Tridentine Heritage,” Rorate Caeli, 14 juli 2021, noot 13.
[10] Cajetanus, De Comparatione Auctoritatis Papae et Concilii.
[11] Suárez, De Fide, disp. X, sect. VI, n. 16; De Fide, disp. X, sec. VI, n. 16.
[12] De Caritate, disp. XII, sect. 1.
[13] Prierias, Dialogus de Potestate Papae, geciteerd door Francisco de Vitoria, Obras, pp. 486-87.
[14] Zie John O’Malley, Vaticanum I: The Council and the Making of the Ultramontane Church (Cambridge, MA: Belknap Press of Harvard University Press, 2018), 212, en mijn artikel over het boek, “The ‘Spirit of Vatican I’ as a Post-Revolutionary Political Problem,” OnePeterFive, 6 juli, 2022.
[15] Eenvoudiger gezegd: óf Benedictus XVI heeft gelijk in zijn universele verklaring, óf Franciscus heeft gelijk door die (impliciet) te ontkennen – ze kunnen niet allebei gelijk hebben. Een teken dat de vijanden van de traditionele liturgie zich bewust zijn van deze achilleshiel in hun positie is hun onvermoeibare propaganda-inspanning om Summorum Pontificum te herinterpreteren als een olijftak voor de SSPX of als een tijdelijke concessie voor ontevreden nostalgici.
[16] Men kan opmerken dat zelfs Redemptionis Sacramentum – nogal ongerijmd in de context van de Novus Ordo – het recht op traditie erkent: “willekeurige handelingen zijn niet bevorderlijk voor ware vernieuwing, maar doen afbreuk aan het recht van de gelovigen van Christus op een liturgische viering die een uitdrukking is van het leven van de Kerk in overeenstemming met haar traditie en discipline” (n. 11). Dit is niet alleen verzonnen door positieve wet, maar is de uitdrukking van wat eeuwig waar is.
[17] Andrei Psarev, The Limits of Non-conformity in the Byzantine Church (861-1300): Een studie van Canon 15 van het Eerste en Tweede Concilie in Constantinopel (861), 13.
[18] “Materiële ongehoorzaamheid” in de zin dat zij niet deden wat hun was opgedragen, en deden wat hun was opgedragen niet te doen – ongehoorzaamheid ten aanzien van de zaak in kwestie – maar dit vormde geen formele ongehoorzaamheid omdat zij feitelijk in het gelijk gesteld waren, en dus gehoorzaam waren aan een hogere wet.
[19] Er werd een kleine uitzondering gemaakt voor de oude en zieke geestelijken die de nieuwe boeken niet konden lezen. Dat, en het Heenan (of “Agatha Christie”) indult in 1971, waren de enige officiële openingen tot 1984.
[20] Zie https://lms.org.uk/the-norms-of-1986; https://www.olrl.org/new_mass/latinmass_cfn.shtml.
[21] De Britse filosoof Stephen R.L. Clark zegt: “Telkens wanneer een duidelijke onschuldige wordt veroordeeld, in het bijzonder tot de dood, door de machten en de overheden van deze wereld, zijn het die machten en overheden die zelf veroordeeld worden, en het morele gezag verliezen dat zij misbruikten. Wij zijn een primaire gehoorzaamheid aan gezag verschuldigd, of menen dat te zijn, maar dat gezag is ontleend aan een hogere bron, en kan verloren gaan. Zij die de gebeurtenis waarnemen kunnen zich bevrijd voelen, zo niet van redelijke angst voor wat de misbruikers kunnen doen, dan toch van elk gevoel dat de misbruikers het recht hebben dit te doen” (Can We Believe in People?: Human Significance in an Interconnected Cosmos [Brooklyn: Angelico Press, 2020], 113).
[22] Zie “Recollections of a Vatican II Peritus,” Nieuwe Liturgische Beweging, 29 juni 2022. Een nuttig punt uit Brian Tierney, Foundations of the Conciliar Theory: The Contribution of the Medieval Canonists from Gratian to the Great Schism (Cambridge: Cambridge University Press, 1955), 51-52: “The Decretists had a clearly formulated idea that the maintenance of the status ecclesiae was an overriding consideration in all matters of ecclesiastical policy… In de geschriften van de Decretisten (zoals in de Conciliaristische werken van twee eeuwen later) werd de noodzaak om de status ecclesiae te behouden altijd voorgesteld als een beperking van het pauselijk gezag en niet als een reden om het uit te breiden…. Voor hen was de ‘toestand van de Kerk’ geen vaag, ondefinieerbaar begrip dat gebruikt kon worden om elke buitengewone actie van de kerkelijke heerser te rechtvaardigen, maar veeleer een levende werkelijkheid, nauw verbonden met de regels van het kerkelijk leven, vastgelegd in de wetten van de Algemene Comcilies en bevestigd ‘door algemene instemming’.” Phillip Stump wijst erop: “Wanneer status ecclesiae wordt gebruikt als criterium voor het beperken van pauselijke macht, bijvoorbeeld in de leer dat de paus geen dispensaties kon verlenen tegen de decreten van de eerste vier oecumenische concilies, heeft het de betekenis van ‘constitutie’ of ‘fundamentele structuur of aard’ van de Kerk” (The Reforms of the Council of Constance (1414-1418) [Leiden: E.J. Brill, 1994], 254).
[23] Zoals Shawn Tribe heeft geschreven: “Uiteindelijk werd het probleem [van de breuk] niet met wortel en tak uitgeroeid door de Summorum-jaren; wat de Summorum-jaren echter wel tot stand brachten was dat…veel mensen de rijkdom en schoonheid van de Romeinse liturgische traditie inzagen. De SP jaren waren de ‘leven en laten leven’ jaren. Hier staan we dan, maar gelukkig heeft de Kerk altijd gefloreerd in antwoord op vervolgingen en de huidige vervolging van het usus antiquior zou wel eens datgene kunnen zijn wat uiteindelijk nodig is om de school van de rupturisten voorgoed in bed te leggen. Hoe duidelijker de minachting en de openlijke aanval op dit patrimonium, hoe duidelijker het is dat er een belangrijk ideologisch probleem is en het heeft openlijke kritiek [op de liturgische revolutionairen] uitgenodigd van een soort dat we in de SP-jaren niet zagen” (commentaar op Facebook).
[24] Voor een deel van deze context, zie mijn artikel “De ‘Geest van Vaticanum I’ als een post-revolutionair politiek probleem.”
[25] Om een uitdrukking van bisschop Mutsaerts te gebruiken.
[26] Zie St. Thomas, Summa theologiae, I-II, Q. 97, art. 2.
[27] Ik zeg niet dat er vóór het concilie geen flagrante misbruiken waren – ik denk bijvoorbeeld aan de mis van Parsch en de mis van Paruardini versus populum. Maar er was niet dezelfde koortsachtige sfeer, en deze mannen waren geen ketters die de hele liturgische traditie omver wilden werpen, maar alleen op bepaalde punten jammerlijk misleid.
[28] Zie mijn boek True Obedience in the Church: A Guide to Discernment in Challenging Times (Manchester, NH: Sophia Institute Press, 2021), 43-51.
[29] Ik zeg “hervonden” omdat de onverantwoordelijke retoriek van “een nieuw Pinksteren” zoveel suggereert. Zie De eens en toekomstige Romeinse ritus: Terugkeer naar de Latijnse Liturgische Traditie na Zeventig jaar ballingschap (Gastonia, NC: TAN Books, 2022), 173-77.
[30] Gregory DiPippo, “The Revolution Is Over,” New Liturgical Movement, 1 augustus 2022.
[31] “The 1971 Petition,” Mass of the Ages 210 (Winter 2021), 8.
[32] Begin met deze twee: mijn Reclaiming Our Roman Catholic Birthright (Brooklyn: Angelico Press, 2020) en Michael Fiedrowicz’s The Traditional Mass: History, Form, and Theology of the Classical Roman Rite (Brooklyn: Angelico Press, 2020).
[33] Zie hiervoor Stuart Chessman’s boek Faith of Our Fathers: A Brief History of Catholic Traditionalism in the United States, from Triumph to Traditionis Custodes (Brooklyn: Angelico Press, 2022) onontbeerlijk zijn.
2 september 2022
Write a Reply or Comment