Het Motu proprio “Traditionis Custodes” van Paus Franciscus
Prof. dr. Georg May
Prof. May is priester en emeritus hoogleraar kerkelijk recht van de Universiteit van Mainz. Hij auteur van vele boeken over kerkelijk recht en de ontwikkelingen van de theologie na Vaticanum II. In 2011 kreeg hij de hoge pauselijke onderscheiding van protonotarius apostolicus. In onderstaand artikel laathij zijn bij uitstek deskundig licht schijnen over “Traditionis Custodes”. Alleszins lezenswaard.
Inleiding
Paus Franciscus heeft een motu proprio uitgevaardigd, getiteld “Traditionis Custodes” onder de datum van 16 juli 2021, over het gebruik van de Romeinse Liturgie vóór de hervorming van 1970. De “Littera Apostolica in forma Motu proprio data” is een wet van de Paus. De woorden Motu proprio geven aan dat het niet op verzoek van of namens de paus is uitgevaardigd, maar op zijn eigen initiatief. Het draagt duidelijk zijn handtekening. Het is enigszins verbazingwekkend, maar misschien ook veelbetekenend, dat het motu proprio niet in het Latijn is geschreven, maar in de oorspronkelijke Italiaanse taal. De bekende afwijzing door de paus van de Latijnse taal in de liturgie wordt hier voortgezet in de taal van de wet.
Alleen het opschrift van het motu proprio is in het Latijn: “Traditionis Custodes” de hoeders van de traditie. De titel van het motu proprio geeft aan dat deze wet tot doel heeft het gebruik van de Romeinse liturgie, die dateert van vóór de hervorming van 1970, te regelen. Op dit punt wordt geen beperking opgelegd aan specifieke onderdelen van deze liturgie. Evenzo wordt in art. 1 van het Motu proprio gesproken over de (alle) liturgische boeken die door de pausen Paulus VI en Johannes Paulus II zijn uitgegeven. In de volgende tekst van het Motu prorio wordt echter alleen het Missaal genoemd. De andere boeken, zoals die van de Sacramenten en het Brevier, worden niet genoemd.
Het motu proprio “Traditionis Custodes” gaat vergezeld van een zes bladzijden tellende brief van de paus aan de bisschoppen van de gehele Kerk, waarin hij probeert de motieven die hem tot dit besluit hebben bewogen, uiteen te zetten. Hij gaat uit van de bevoegdheid die is verleend in het Indult van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst “Quattuor abhinc annos” van 3 oktober 1984 (AAS 76, 1984, 1088-1089) en die door paus Johannes Paulus II is bevestigd in het motu proprio “Ecclesia Dei” van 2 juli 1988 (AAS 80, 1998, 1495-1498). Zij werd vooral ingegeven door de wil om de opheffing van scheiding(scisma) met de beweging van aartsbisschop Lefebvre te bevorderen. Deze bevoegdheid werd door veel leden van de Kerk echter opgevat als de mogelijkheid om het Missale Romanum van Paus Pius V vrij te gebruiken en een gelijktijdig (parallel) gebruik met het Missale Romanum van Paulus VI te motiveren. De grote instemming met de aldus opgevatte vrijheid heeft paus Benedictus XVI ertoe gebracht een duidelijke wettelijke regeling te treffen waardoor het Missaal van Pius V tot buitengewone uitdrukking van een en dezelfde lex orandi werd verklaarde verklaren en een rijkere mogelijkheid werd geboden om het Missaal van 1962 te gebruiken. Tegelijkertijd heeft hij erkend dat het Missaal van Paulus VI de gewone uitdrukking was van de Lex orandi van de Katholieke Kerk van de Latijnse ritus. Hij verklaarde dat de vrees voor verdeeldheid in de parochiegemeenschap ongegrond was, omdat de twee vormen van de Romeinse ritus elkaar konden verrijken. Na dertien jaar heeft hij, Franciscus, de Congregatie voor de Geloofsleer opgedragen een enquête te houden onder de bisschoppen over de toepassing van het motu proprio “Summorum Pontificum” van Benedictus XVI. De antwoorden (die niet zijn gepubliceerd) zouden een situatie aan het licht hebben gebracht die hem met pijn en bezorgdheid vervulde en hem sterkte in de noodzaak om in te grijpen. De bedoeling van zijn twee voorgangers om de eenheid van de gelovigen te bewaren of te herstellen, zou “dikwijls op ernstige wijze” gefrustreerd zijn. Hun toelatingen zouden zijn gebruikt om de afstand te vergroten, de verschillen te verharden, tegenstellingen op te bouwen die de Kerk schaden en haar in tweedracht dreigen te storten. Op dit punt betreurt paus Franciscus, net als zijn voorganger Benedictus XVI, de misstanden “op vele plaatsen” bij de viering volgens het Missaal van Paulus VI. Maar na deze korte vermelding van de desolate toestand van de viering van de Mis volgens de Novus Ordo, komt hij onmiddellijk terug op het Missaal van 1962; het wordt misbruikt voor een toenemende afwijzing van de liturgische hervorming en zelfs van het Tweede Vaticaans Concilie. Vervolgens heeft de paus het over de bedoelingen en het vermeende succes van de liturgische hervorming, die hij toeschrijft aan het Tweede Vaticaans Concilie, zonder op te merken dat deze veel verder is gegaan dan de conciliaire richtlijnen en er gedeeltelijk mee in strijd is.
Vervolgens beweert de paus dat de keuze van de viering volgens de liturgische boeken van vóór het Concilie samenhangt met de afwijzing door “velen” van de Kerk en haar instellingen in naam van de vermeende “ware Kerk”. Met de bedoeling de eenheid van het Corpus Christi te verdedigen, voelt hij zich genoodzaakt de door zijn voorgangers verleende bevoegdheid in te trekken. De paus beweert verder dat hij gehoor geeft aan het verzoek van de bisschoppen wanneer hij het vaste besluit neemt om alle normen, instructies, toelatingen en gebruiken die aan het huidige motu proprio voorafgaan af te schaffen (abrogare) en alleen de liturgische boeken van Paulus VI en Johannes Paulus II te handhaven als de enige uitdrukking van de lex orandi van de Romeinse ritus. Ook hier wordt niet vermeld welke en hoeveel bisschoppen dit besluit eisten of wensten en welke en hoeveel zich ervan afzijdig hielden of het verwierpen. Het gedrag van niet weinig bisschoppen na de uitvaardiging van het motu proprio, dat deels neerkomt op verontwaardiging over dit document, toont aan dat het motu proprio geenszins kan berusten op een unanieme stemming van de geraadpleegde bisschoppen. In zijn benadering verwijst de paus naar vermeend soortgelijk gedrag van paus Pius V en haalt hij ook Pius XII aan ter ondersteuning. Aan het eind van zijn begeleidend schrijven doet hij een beroep op de bisschoppen om het gebruik van het missaal 1962 in hun plaatselijke kerken alleen toe te staan in overeenstemming met het motu proprio “Traditionis Custodes”.
In het voorwoord van het Motu propio “Traditionis Custodes” zelf, legt paus Franciscus kort uit hoe dit document tot stand is gekomen. Hij geeft toe dat Johannes Paulus II en Benedictus XVI hun beslissingen hebben genomen ten gunste van de viering van de mis zoals die was vóór de hervorming van 1970, teneinde de eendracht en de eenheid van de Kerk te bevorderen. Hij spreekt over de vaderlijke bezorgdheid die hen bewoog toestemming te geven voor het gebruik van het Romeins Missaal, gepubliceerd door Johannes XXIII in 1962. In 2020 heeft de Congregatie voor de Geloofsleer een enquête onder de bisschoppen georganiseerd over de toepassing van het motu proprio “Summorum Pontificum” van paus Benedictus XVI. De paus zegt op dit moment niet wie de Congregatie voor de Geloofsleer ertoe heeft aangezet een dergelijke enquête te houden. De resultaten van het onderzoek werden door hem bestudeerd in het licht van de opgedane ervaring. De resultaten van de enquête, d.w.z. de antwoorden van de bisschoppen, werden niet gepubliceerd, zelfs niet gedeeltelijk. Wat is de reden voor deze verhulling? Voldeden de verslagen van de bisschoppen niet aan de verwachtingen van de paus? Vormen zij niet de basis voor zijn strenge maatregelen? Hoe dan ook, paus Franciscus beweert dat hij de voorstellen van de bisschoppen in overweging heeft genomen en heeft geluisterd naar de standpunten van de Congregatie voor de Geloofsleer. Hij zegt niet wat dat zijn. Hij zegt met dit motu proprio te willen voortgaan in het voortdurend zoeken naar kerkelijke gemeenschap.
Het motu proprio “Traditionis Custodes” draait om de Mis zoals die tot de hervorming van 1970 algemeen werd gevierd. Er wordt op verschillende manieren naar verwezen. In zijn begeleidend schrijven verwijst paus Franciscus herhaaldelijk naar het Missale Romanum, dat door paus Sint Pius V werd uitgevaardigd en in 1962 door Johannes XXIII werd gepubliceerd. Men zou dus kunnen spreken van de mis van Pius V. Vanwege het verband met het Concilie van Trente wordt deze Mis ook vaak de Tridentijnse Mis genoemd. Tenslotte spreekt men ter wille van de eenvoud vaak van de “oude” mis, te onderscheiden van de mis in de Novus Ordo. Sinds de heruitgave door paus Johannes XXIII in 1962 wordt de term de Mid van Johannes XXIII gebruikt.
I. De Lex orandi
In zijn motu proprio spreekt de Paus herhaaldelijk over de lex orandi. Hij verstaat daaronder de liturgie als de normatieve plaats van het beleefde geloof van de Kerk. Artikel 1 van het motu proprio “Traditionis Custodes” verklaart progammatisch dat er (slechts) één uitdrukking is van de lex orandi van de Romeinse ritus. Het bestaat in de liturgische boeken uitgegeven door de pausen Paulus VI en Johannes Paulus II. Op dit punt overschrijdt het motu proprio het gebied dat het wil regelen, namelijk de Mis, door te spreken over de gehele liturgische boeken. De voorganger van de huidige paus was een andere mening toegedaan. Paus Benedictus XVI sprak in “Summorum Pontificum” over twee uitdrukkingen van de enige en echte Romeinse ritus. De Novus Ordo is de ene, de mis van Pius V de andere. De mis die Paus Pius V opdroeg was en is zonder twijfel een onderdeel van de Romeinse ritus. Als het niet wordt gebruikt, verandert dat niets aan het feit dat het een uitdrukking blijft van de Romeinse ritus. De bewering van art. 1 dat de door Paulus VI en Johannes Paulus II gepubliceerde liturgische boeken de enige uitdrukking zijn van de gebedsorde (lex orandi) van de Romeinse ritus, is dus niet waar. Helmut Hoping heeft de aandacht gevestigd op het feit dat de huidige paus een missaal “Divine Worship” heeft uitgevaardigd voor anglicaanse priesters en leken die zich tot het katholieke geloof hebben bekeerd (2015), dat zonder twijfel tot de Romeinse ritus behoort. Ook hier is dus het terrein van de liturgische hervorming van Paulus VI overschreden.
De verdere bewering van Art. 1 dat de liturgische boeken uitgegeven door Paulus VI en Johannes Paulus II in overeenstemming zijn met de decreten van het Tweede Vaticaans Concilie is niet waar. Er kan worden aangetoond dat zij in vele opzichten en in ernstige mate in strijd zijn met de wil van het Concilie. Hier zijn een paar voorbeelden. Artikel 36, lid 1 van de Constitutie over de Liturgie bepaalt dat het gebruik (d.w.z. de feitelijke praktijk) van de Latijnse taal in de Latijnse riten behouden moet blijven. Deze bepaling is overal genegeerd. Het Concilie heeft de wil uitgesproken om de volkstaal voldoende ruimte te geven in de Missen die met het volk worden opgedragen. Tegelijkertijd eiste het Concilie dat de gelovigen in staat zouden zijn om in het Latijn de delen van het Ordinarium van de Mis te zeggen of te zingen die hen toekomenn (art. 54 Sacrosanctum Concilium). De totale verbanning van de Latijnse taal is in tegenspraak met het Concilie. Het Concilie voorzag alleen in wijzigingen van de ritus van de Mis voor missen die met het volk worden opgedragen (art. 49 Sacrosanctum Concilium). Een totaal veranderde Novus Ordo komt niet overeen met de wil van het Concilie. Het Concilie eiste dat de clerus de Latijnse taal zou behouden voor de getijdenliturgie. Het gebruik van een vertaling in de volkstaal werd slechts in individuele gevallen toegestaan (art. 101 § 1 Sacrosanctum Concilium). De volledige ont-latinisering van de getijdenliturgie is niet verenigbaar met de wil van het Concilie.
II. De “groepen”
Art. 3 van het Motu proprio spreekt van “groepen” die de mis vieren volgens het Missaal van de tijd vóór de hervorming van 1970. De term “groepen” doet geen recht aan de realiteit van degenen die de Tridentijnse missen bijwonen. Een groep is een beheersbare sociale eenheid van leden tussen wie duurzame sociale betrekkingen bestaan. Bezoekers van de Tridentijnse Mis vormen niet regelmatig zo’n groep. Ze komen samen om deze mis te vieren zonder een sociale eenheid te vormen. Er is geen band die hen als groep bindt. De term groep is dus misleidend. Het suggereert eenheid en mogelijk adscheiding, wat geen van beide waar is. Het is niet passend te spreken van “aanhangers” van dergelijke groepen (art. 3, lid 2).
De diocesane bisschop wordt in art. 3 § 1 opgedragen vast te stellen dat dergelijke “groepen” de geldigheid en wettigheid van de liturgische hervorming, de voorschriften van het Tweede Vaticaans Concilie en het pauselijk leergezag niet uitsluiten. Deze bepaling kan in verschillende opzichten worden aangevochten. Ten eerste zijn de “groepen” waarnaar wordt verwezen, zoals gezegd, slechts verzamelingen van individuen. Zij zijn niet gebonden aan een andere orde dan de leer en de wet van de Katholieke Kerk. Er is geen “groepscode”. Men kan er dus ook niet naar zoeken. Ten tweede is kritiek op details van de liturgische hervorming geen ontkenning van de geldigheid en wettigheid ervan. Zij wordt van vele kanten geuit, zelfs en vooral door zijn voorstanders. Er wordt al lang gesproken over de “hervorming van de hervorming”. De talloze afwijkingen van het missaal van Paulus VI die overal kunnen worden waargenomen, tonen de ontevredenheid van brede kringen van de clerus over de hervorming. Een hervorming kan slagen of mislukken. Ten derde is het onderzoek of zelfs de ondervraging van de vrienden van de Tridentijnse Mis over wat zij denken over de liturgische hervorming enz. een ongewone, zelfs discriminerende maatregel. In zekere zin worden zij onder algemene verdenking geplaatst. Geen enkele andere “groep” in de Kerk wordt zo beschuldigd. De vele theologen die ingaan tegen de geloofs- en zedenleer van de Kerk, de talrijke priesters die eigenaardigheden en eigenaardigheden inbouwen in de uitvoering van hun “liturgie” krijgen geen kritiek en blijven buiten schot. Geen enkele diocesane bisschop heeft van de Heilige Stoel het mandaat gekregen om de leer of de houding te onderzoeken van de theologen die op zijn grondgebied werkzaam zijn.
Art. 3 § 4 van het pauselijk motu proprio voorziet in een supervisor voor de viering van missen in de Tridentijnse ritus en voor de pastorale zorg voor dergelijke “groepen”, als gedelegeerde van de diocesane bisschop. De priesters en leken die aan deze missen deelnemen, staan dus onder toezicht. Wanneer toezicht wordt geregeld, ligt het voor de hand te vragen of dit noodzakelijk is. Voor de viering van de mis volgens het Ordo van Paulus VI is geen speciale begeleiding voorzien. Voor de celebranten en de deelnemers aan deze mis lijkt dat niet nodig te zijn, hoewel de paus zich ervan bewust is dat er vaak onregelmatigheden en afwijkingen voorkomen bij de viering van de mis volgens de Novus Ordo. Ook hier meet de paus met twee maten. Naar zijn oordeel worden alleen de vrienden van de Tridentijnse Mis verdacht van halsstarrigheid en ongehoorzaamheid. Zij worden (ook hier) onder algemene verdenking geplaatst. In feite vindt de viering van de oude mis overal plaats, getrouw volgens het missaal en de voorschriften. Zij die de Tridentijnse Mis bijwonen denken er niet aan om de positie en het gezag van het Concilie en de Paus in twijfel te trekken.
Mocht er nog enige twijfel hebben bestaan over de bedoeling van de paus in zijn Motu proprio “Traditionis Custodes”, dan is deze weggenomen door art. 3 § 6 van het document. Want hier is het duidelijk verordend: De diocesane bisschop mag de vorming van nieuwe “groepen” van vrienden van de Tridentijnse Mis niet toestaan. De dood van de bestaande “groepen” kan worden afgewacht. Wat de “groepen” betreft verwijs ik naar wat hierboven is gezegd. Het moet echter nog eens worden uitgelegd: de bezoekers van de Tridentijnse Mis vormen geen blok of een groepering, maar zijn volkomen normale gelovigen die verlangen naar een waardige liturgie, vrij van verrassingen, waarin zij zich ongestoord, terwijl zij de priester volgen, aan God kunnen opdragen.
III Plaats en tijdstip van de viering van de mis
Het Motu proprio “Traditionis Custodes” handelt ook over de plaats voor de viering van de Tridentijnse Mis. De diocesane bisschop bepaalt de plaats waar de gelovigen die tot een dergelijke “groep” behoren, mogen samenkomen om de Eucharistie te vieren (art. 3 § 2). Maar dit mag geen parochiekerk zijn. Deze bepaling is in verschillende opzichten verwerpelijk. Ten eerste is er in tal van bisdommen geen andere heilige plaats waar de gelovigen kunnen samenkomen om de mis te vieren dan de parochiekerk. Een barak, een garage of een paardenstal zijn zeker geen geschikte plaatsen voor de gewijde viering van de mis. Volgens CIC/1983 moet de eucharistie worden gevierd op een heilige plaats, tenzij de nood anders zou vereisen (c. 932). Van een dergelijke noodsituatie kan in het onderhavige geval geen sprake zijn. Juist de viering van de Mis in de parochiekerk is geschikt om te getuigen van de eenheid van de parochiefamilie en deze te verdiepen. De vrienden van de oude mis horen erbij en willen zich er ruimtelijk niet van afscheiden. De indruk wordt dan gewekt dat deze vorm van misviering niet past in de parochiekerk, dat zij ongewenst is, terwijl de ware beweegreden is dat zij voor de gelovigen verborgen moet blijven, verborgen moet blijven en vergeten moet worden. De leden van de parochie wordt dus de toegang tot de viering van de mis in deze ritus ontzegd. Zij mogen natuurlijk niet de kans krijgen het te leren kennen en er eventueel door aangetrokken te worden. Het was de bedoeling van paus Benedictus XVI dat beide vormen van de Romeinse Ritus elkaar wederzijds zouden verrijken. Dit voornemen wordt echter alleen verwezenlijkt als de Tridentijnse Mis wordt opgedragen op de gebruikelijke plaats van viering van de Eucharistie en vrij toegankelijk is. Tenslotte kan dit voorschrift alleen worden opgevat als een ontoelaatbare intimidatie en opzettelijke laster van de viering van de mis in de Tridentijnse ritus. De bezoekers worden aan de zijlijn gezet en als het ware afgezonderd van de parochiefamilie. Het bevel dat de mis van Pius V niet in parochiekerken mag worden opgedragen, is dus niet uitvoerbaar, want andere kerken zijn meestal niet beschikbaar. Een wet die niet uitvoerbaar is, is niet redelijk. Geen wet kan het onmogelijke afdwingen.
Een bijzondere doorn in het oog van de regerende paus zijn de bestaande personele parochies in de oude ritus. Personele parochies zijn parochies die gevormd worden op basis van persoonlijke kenmerken. CIC/1983 voorziet uitdrukkelijk in persoonlijke parochies voor de gelovigen van een ritus, taal of nationaliteit (c. 518). De diocesane bisschop is bevoegd om dergelijke parochies op te richten (cf. c. 515 § 2). Deze vorm van organisatie is bijzonder geschikt in dichtbevolkte steden. In het motu proprio “Traditionis Custodes” wordt de diocesane bisschop opgedragen het nut van bestaande persoonlijke parochies van de Tridentijnse ritus voor de geestelijke groei te onderzoeken en te beoordelen of zij moeten blijven of moeten worden opgeheven (art. 3 § 5). Nieuwe persoonlijke parochies in de Tridentijnse ritus mogen niet worden opgericht (art. 3 § 2). Op deze wijze oefent de paus een ernstige inbreuk uit op de rechtsmacht van de diocesane bisschop in het gebied dat aan zijn pastorale zorg is toevertrouwd.
De diocesane bisschop moet niet alleen de plaats bepalen waar de mis in de Tridentijnse ritus mag worden opgedragen, maar ook de dagen waarop dit mag gebeuren (art. 3 § 3). Dit maakt een verdere beperking van de viering van de mis in deze ritus mogelijk of suggereert zelfs een verdere beperking. CIC/1983 staat de viering van de Eucharistie op elke dag en op elk uur toe (c. 931). CIC/1983 beveelt de dagelijkse viering van de H. Mis voor de priester ten zeerste aan (c. 904). CIC/1983 rekent op de deelname van de gelovigen aan de dagelijkse mis (c. 904; vgl. cc. 898, 899 § 2). Het lijkt paus Franciscus te ontgaan dat juist de vrienden van de Tridentijnse Mis de meest ijverige en trouwe gelovigen zijn, ook op doordeweekse dagen. Heeft de ondervraging van de bisschoppen hem daar geen bewijs van geleverd? De bepaling is ook een pijnlijke aantasting van de vrijheid van de priesters om te vieren. Moet het motu proprio “Traditionis Custodes” bijvoorbeeld een priester in ruste verbieden om elke dag gelovigen rond zijn altaar te verzamelen?
IV. Toestemming om te vieren
De bedoeling van de paus om de viering van de Tridentijnse Mis zoveel mogelijk te beperken en geleidelijk aan tot stilstand te brengen wordt eens te meer duidelijk in de beperking van priesters die deze Mis willen opdragen. Hier is het een kwestie van jonge priesters. De Paus moet gehoord hebben dat vooral jonge priesters zich aangetrokken voelen tot deze mis. De Paus wil deze aantrekking stoppen. Priesters die na de publicatie van het Motu proprio “Traditionis Custodes” zijn gewijd, mogen niet zonder meer de Tridentijnse mis opdragen. Zij hebben daarvoor de toestemming van hun diocesane bisschop nodig. Zij moeten een formeel verzoek indienen bij de diocesane bisschop (art. 4). Maar deze barrière is nog niet voldoende voor de Paus. De diocesane bisschop kan de gevraagde toestemming pas geven nadat hij de zaak aan de Apostolische Stoel heeft voorgelegd. Er moet worden toegevoegd: en nadat de Apostolische Stoel zijn toestemming heeft gegeven. Want de tussenkomst van de Apostolische Stoel kan geen andere betekenis hebben. Het is schandalig welke hindernissen zo worden opgeworpen om jonge priesters te verhinderen de Tridentijnse Mis te vieren. Er is een reden voor deze beperkingen. Het is de paus blijkbaar ter ore gekomen dat de oude mis zich in een toenemende populariteit mag verheugen, vooral onder jonge priesters. Zij hebben de dogmatische en spirituele waarde ervan erkend. Nu worden zij verhinderd dit besef in praktijk te brengen door de Tridentijnse Mis te willen vieren. Als er geen celebranten meer zijn voor deze mis, zal deze uitsterven.
Niet tevreden met het ontmoedigen van jonge priesters om de Tridentijnse Mis te vieren, vergeet paus Franciscus ook de oudere priesters niet. De priesters die volgens het missaal van 1962 vieren, mogen dit gebruik niet zonder meer voortzetten. Zij hebben daarvoor de toestemming van hun diocesane bisschop nodig (art. 5). Volgens de bewoordingen en de bedoeling van het document ligt het in de handen van de diocesane bisschop deze aan hen te ontzeggen en aldus de viering van de oude mis voor henzelf en hun misbezoekers te verhinderen. Vermoedelijk rekent de paus erop dat er genoeg diocesane bisschoppen zijn die zijn voornemen om de viering van de oude mis te beperken en geleidelijk om zeep te helpen, hebben onderkend en die dienovereenkomstig met hun priesters zullen omgaan. Hij kan het mis hebben. Het aantal diocesane bisschoppen dat er niet voor terugschrikt om hun priesters in de Tridentijnse ritus te laten celebreren, zal waarschijnlijk geen quantité négligeable zijn. Nieuws uit de VS getuigt dat een niet onaanzienlijk aantal diocesane bisschoppen bereid is de viering van de oude Mis te laten voortbestaan. Zij hebben erkend: De Tridentijnse Mis heeft een uitgesproken missionaire en apologetische betekenis. De viering of bijwoning van de Tridentijnse Mis heeft vele christenen in de Kerk en in de godsdienstige praktijk gehouden of tot beide teruggebracht. Nogal wat bekeringen zijn te danken aan genegenheid voor deze mis.
V. Veranderingen in competentie
In art. 6 van zijn Motu proprio brengt de Paus een wijziging aan in de bevoegdheid van de kerkelijke groeperingen die toestemming hadden gekregen om de Tridentijnse Mis te celebreren. Tot nu toe stonden zij onder het gezag van de Congregatie voor de Geloofsleer. Nu worden de Instituten van Gewijd Leven en de Sociëteiten van Apostolisch Leven, die door de Pauselijke Commissie “Ecclesia Dei” zijn opgericht, onder de bevoegdheid van de Congregatie voor Instituten van Gewijd Leven en Sociëteiten van Apostolisch Leven geplaatst (art. 6). Het is in deze groeperingen dat men de ijverigste voorstanders van de viering van de Mis volgens het Missaal van 1962 vermoedt. Hun bestaan is gebaseerd op het feit dat zij de Tridentijnse ritus mochten vieren. Zij zijn het die vandaag de dag het grootste aantal kandidaten voor het priesterschap hebben. Vermoedelijk hoopt de paus dat deze verschuiving in competentie zal leiden tot strenger toezicht.
De Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten en de Congregatie voor de Instituten van het Godgewijde Leven en de Sociëteiten van het Apostolisch Leven oefenen het gezag van de Heilige Stoel uit op het terrein waarvoor zij bevoegd zijn. Zij moeten toezien op de naleving van de in het Motu proprio vervatte voorschriften (art. 7). Het feit dat twee Congregaties worden opgeroepen om de op zijn minst gedeeltelijk onheilspellende bepalingen te doen naleven, onderstreept eens te meer de genadeloze wil van de paus om zijn ideeën op te leggen.
VI. Tot slot
De Paus is vastbesloten de naleving van de bepalingen van het motu proprio in alle gevallen af te dwingen. Daartoe wordt alles wat daarmee in strijd is, buiten werking gesteld. Zo besluit hij aan het slot van dit document: “De normen, instructies, concessies en gebruiken die niet in overeenstemming zijn met het motu proprio worden afgeschaft (art. 8). Het motu proprio “Summorum Pontificum” van paus Benedictus XVI is hier in het bijzonder door getroffen. Deze Heilige Vader had destijds geschreven: “Wat voor vorige generaties heilig was, blijft voor ons heilig en groots; het kan niet plotseling verboden of zelfs schadelijk worden.” Het is duidelijk dat de huidige paus geen respect heeft voor de wetgevende wil van zijn voorgangers, van wie er nog één in leven is. Met één pennenstreek wist hij uit wat twee zulke eminente herders en theologen en deelnemers aan het Concilie na lang beraad hebben besloten. De wil en de intentie van de regerende Paus zijn duidelijk en ondubbelzinnig. De mis van Pius V in de vorm van de mis van Johannes XXIII moet worden afgeschaft. Algemene kerkelijke wetten krijgen pas rechtskracht na het verstrijken van drie maanden vanaf de dag die is vermeld in het desbetreffende nummer van het pauselijk publicatieblad, de Acta Apostolicae Sedis (c. 8 § 1 CIC/1983). Paus Franciscus heeft deze vacatio legis niet toegelaten, maar heeft in zijn motu proprio bevolen dat zij onmiddellijk na de publicatie in de Osservatore Romano in werking treedt. Later zou het gepubliceerd worden in de Acta Apostolicae Sedis.
Samenvatting
De Paus rechtvaardigt zijn rigoureus optreden tegen de vrienden van de Tridentijnse Mis met bezorgdheid om de eenheid van de Kerk. De sterkste banden van eenheid zijn het geloof en de wet van de Kerk. Vandaag de dag wordt het katholieke geloof op talloze plaatsen door leden van de Kerk aangevochten en verlaten. Nooit heeft paus Franciscus aangegeven dat hij bereid is de uitholling van de geloofs- en zedenleer door de gemandateerde geloofsleraren van de Kerk krachtig aan te pakken. Nergens zou zijn zorg voor de eenheid van de Kerk meer op zijn plaats zijn dan hier. Toch zwijgt hij en ziet toe hoe het geloof van talloze gelovigen wordt vernietigd. De vrienden van de Tridentijnse Mis zijn de trouwste voorstanders en belijders van het geloof van de Kerk. Hun gehechtheid aan dit geloof is een van de drijfveren die hen ertoe brengen deel te nemen aan de viering van de Tridentijnse Mis. Hier vinden zij de precieze uitspraken over de Drie-ene God, het offer van Christus en zijn Kerk, en de aanwezigheid van Christus in godheid en mensheid. Evenzo schijnt het de paus te zijn ontgaan dat niet de vrienden van de mis van Pius V een verandering van de grondstructuur van de Kerk eisen, maar de aanhangers van de Novus Ordo celebrandi. Door hen wordt geëist dat de pauselijke macht wordt ingeperkt en dat de autonomie van de “plaatselijke kerken” wordt versterkt. Zij verkondigen het vrouwelijk priesterschap en het radensysteem op alle niveaus. De overdrijvingen van enkelingen in hun kritiek op de huidige toestand van de Kerk zijn niet toe te schrijven aan de vrienden van de pre-conciliaire mis, maar zijn het gevolg van de theologische onwetendheid van sommige querulanten. Het zijn de zogenaamde sedevacantisten, volgens wie de pauselijke stoel vacant is sinds de dood van Paus Pius XII, die onverdraaglijke vertoningen en ongeloofwaardige beschuldigingen ten toon spreiden. De vrienden van de Tridentijnse Mis staan in trouw aan het pauselijk primaat en aan de katholieke Kerk, die daarin verenigd is. Nergens hebben voorstanders van de pre-conciliaire Mis zich verenigd in een gesloten falanx en zich afgescheiden van de Kerk. De talloze willekeurigheden en afwijkingen van de Novus Ordo zijn een van de redenen waarom vrome katholieke christenen de voorkeur geven aan de viering in de Tridentijnse ritus. Het zij nogmaals gezegd: kritiek op de liturgische hervorming is geen afwijzing (rifiuto) ervan. In zijn begeleidend schrijven geeft de Paus toe dat het gebruik van het Missale Romanum van Pius V geenszins zeldzaam was, maar door “velen” werd beoefend. De vrees dat de voorliefde voor de Tridentijnse Mis uit de hand zou kunnen lopen, is echter ongegrond. De eisen die het stelt aan hart en geest, aan het geduld en de aandacht van de deelnemers, zijn zo hoog dat het geen aantrekkingskracht uitoefent op hen die op den duur niet aan deze eisen willen voldoen.
Kerkelijke wetten moeten het algemeen welzijn van de Kerk dienen. Als ze het schaden, zijn ze ondoeltreffend. De voorgangers van de huidige paus waren er vast van overtuigd dat de uitbreiding of vrijgave van de viering van de Tridentijnse Mis ten goede zou komen aan het geestelijk welzijn van de universele Kerk en daarin van een bijzonder kostbaar deel van het Volk van God. Het is duidelijk dat de vrienden van de oude heilige mis voor het overgrote deel bovengemiddelde katholieke christenen zijn die hun Kerk in woord en daad liefhebben, bewaren en verdedigen. Het motu proprio, met zijn insinuaties en beperkingen, beledigt de gevoelens en overtuigingen van een aanzienlijk deel van de geestelijkheid en het gelovige volk, en belemmert hun praktijk van eredienst en vroomheid. Men kan zich dus afvragen of de paus hiermee niet zijn gezag heeft overschreden. Het is onbetwist dat kerkelijke wetten rechtvaardig moeten zijn. Kan het motu proprio “Traditionis Custodes” beschouwd worden als een rechtvaardige wet? De vele ongemakken in verband met het Motu proprio “Traditionis Custodes” doen ons zoeken naar middelen om ze tegen te gaan. Er zijn verschillende manieren om dit te doen. De gelovigen en de priesters kunnen proberen de paus ervan te overtuigen dat de beperking en zelfs de voorgenomen afschaffing van de viering van de Tridentijnse Mis een groot verlies en schade zou betekenen voor het Volk van God. Ieder lid van de Kerk heeft het recht zijn zorgen voor te leggen aan de Vader van de christenheid (vgl. c. 212 §§ 2 en 3 CIC/1983). De bisschoppen kunnen gebruik maken van hun recht van remonstrantie, d.w.z. zij kunnen zich tot de paus wenden en een met redenen omkleed bezwaar maken tegen het motu proprio “Traditionis Custodes” vanwege alle ongemakken die het met zich meebrengt. Tenslotte hebben de diocesane bisschoppen de mogelijkheid en de bevoegdheid om de door het motu proprio veroorzaakte gevaren en schade af te wenden door dispensatie te verlenen van de bepalingen ervan. De diocesane bisschop kan de aan hem toevertrouwde gelovigen ontheffen van alle algemene en bijzondere wetten, met uitzondering van die van het procesrecht en het strafrecht en van die zaken waarvan de ontheffing speciaal is voorbehouden aan de Apostolische Stoel of aan een andere autoriteit, zo dikwijls als dit naar zijn oordeel hun geestelijk welzijn dient (c. 87 § 1 CIC/1983). Voor elke dispensatie is het bestaan van een rechtvaardige en redelijke reden vereist (c. 90 § 1 CIC/1983). Dat dit gegeven is in het geval van de viering van de mis van Pius V of Johannes XXIII behoeft na de hierboven gegeven uitleg geen twijfel meer te wekken.
Comments