Fratelli Tutti en de prediking van het Goede Nieuws
Hieronder een degelijk theologisch commentaar op de laatste encycliek van pater Weinandy ofm cap, de vroegere theoloog van de Amerikaanse Bisschppenconferentie.
In zijn laatste encycliek, Fratelli Tutti, spreekt Paus Franciscus de hele wereld toe. Hij spoort haar hartstochtelijk aan om “broederschap en sociale vriendschap” (2) te omarmen. In zijn openingshoofdstuk geeft Franciscus een uitgebreide litanie van alle wegen – persoonlijk, familiaal, raciaal, nationaal, politiek, economisch en religieus – waarin de wereld wordt verscheurd door strijd, haat en onrechtvaardigheid. Franciscus erkent terecht dat de wereld zijn streven naar universele broederschap en sociale vriendschap heeft verloren.
Om alle kwaden die hij schetst te verlichten, stelt Franciscus zijn grondbeginsel: “Sociale vriendschap en universele broederschap vragen noodzakelijkerwijs om een erkenning van de waarde van ieder mens, altijd en overal” (106). Franciscus illustreert dit grondbeginsel prachtig en inzichtelijk door gebruik te maken van Jezus’ gelijkenis met de barmhartige Samaritaan. De hele mensheid wordt geslagen door het kwaad en het onrecht, en iedereen wordt opgeroepen om elkaar liefdevol te hulp te komen. Alleen als de hele wereld de geest van de barmhartige Samaritaan aanneemt, zal universele broederschap en sociale vriendschap worden verkregen.
Zo roept Franciscus alle sociale, politieke, gerechtelijke en economische instellingen op om het respect voor de waarde van ieder mens te bevorderen en in praktijk te brengen, en wel op de manier van de barmhartige Samaritaan.
Bovendien gelooft Franciscus dat alle religies een sleutelrol moeten spelen binnen deze herschepping van de sociale orde, die werkelijk broederlijk van aard is. In overeenstemming met het document over de menselijke broederschap dat hij en de grootimam Ahmad Al-Tayyeb in Abu Dhabi (februari 2019) hebben uitgegeven, herhaalt Franciscus dan ook dat “God alle mensen gelijk in rechten, plichten en waardigheid heeft geschapen en hen als broeders en zusters heeft bijeengeroepen” (5). Zo dragen verschillende religies, “op basis van hun respect voor elke mens als een schepsel dat geroepen is om een kind van God te zijn, in belangrijke mate bij aan de opbouw van broederschap en de verdediging van gerechtigheid in de samenleving” (271). Bovendien zijn wij als gelovigen ervan overtuigd dat er zonder een openheid naar de Vader van allen geen solide en stabiele redenen zijn om een beroep te doen op de broederlijkheid” (272). Franciscus “roept op tot een alternatieve manier van denken. Zonder een poging om die manier van denken aan te gaan, zal wat ik hier zeg wild onrealistisch klinken. Aan de andere kant, als we het grote principe accepteren dat er rechten zijn die voortkomen uit onze onvervreemdbare menselijke waardigheid, kunnen we de uitdaging aangaan om ons een nieuwe menselijkheid voor te stellen” (127).
Men kan Franciscus zijn oprechte wens niet kwalijk nemen om de wereld te bevrijden van alles wat verdeeldheid zaait onder de volkeren, noch kan men tegen zijn poging zijn om zich in zijn encycliek tot de hele mensheid te richten. De problematische kwesties die hij aansnijdt zijn universeel, en het zal een wereldwijde inspanning vergen om ze te verlichten. De oplossingen die Franciscus aanbiedt om de nieuwe mensheid te bereiken die hij voor ogen heeft, de daadwerkelijke transformatie van mannen en vrouwen, zijn echter ontoereikend, want ze zijn grotendeels verstoken van de transformerende kracht van het Evangelie. Alleen in Christus wordt men een nieuwe schepping, want de oude orde van de zonde en de dood is voorbij (1 Kor. 5, 17).
Franciscus wil terecht dat alle mannen en vrouwen van goede wil zijn oproep tot universele broederschap en sociale vriendschap omarmen, maar zijn voorstel is “onrealistisch” omdat het de door God gegeven basis voor universele broederschap en sociale vriendschap – Jezus Christus – ontbeert. Wat afwezig is, hoewel de aanwezigheid ervan zo duidelijk nodig is, is de oproep tot evangelisatie – het maken van alle volkeren en naties één in Christus Jezus, en dus broeders en zusters voor elkaar. Andere religies kunnen zo’n christelijke claim interpreteren als elitair, vooral in het licht van Franciscus’ verlangen om ze in te zetten in zijn wereldwijde inspanning om de universele broederschap te bevorderen. Maar zonder de oproep tot bekering tot Jezus Christus zal zijn streven uiteindelijk mislukken.
Hieronder geef ik enkele voorbeelden van Franciscus’ onbevredigende aanpak, evenals suggesties die op authentieke wijze zijn gewenste doel zouden bevorderen.
Ten eerste vindt Franciscus de bron en het belangrijkste voorbeeld voor het sociale leven binnen de Drie-eenheid zelf, want de personen van de Drie-eenheid leven in liefdevolle gemeenschap met elkaar (85). Franciscus bidt dat de “Drie-eenheid van de liefde” “een stortvloed van broederlijke liefde over ons zou uitstorten” (287). Wat Franciscus verklaart en bidt is buitengewoon belangrijk. Hij gaat echter niet in op de manier waarop de Drie-eenheid de “stroom van broederlijke liefde” uitstort. De Drie-eenheid is niet alleen de bron en het voorbeeld van “sociale vriendschap”, maar de Drie-eenheid handelt ook binnen de wereld om de mensheid binnen zijn eigen “broederschap” van liefde te brengen. Deze goddelijke handelingen, die in eerste instantie ten aanzien van het Joodse volk werden verricht en later in Jezus Christus voor de hele mensheid in vervulling gingen, nemen de mensheid op in het leven zelf van de Drie-eenheid. Deze Trinitaire acties zijn de “stortvloed” van liefde die de “broederlijke liefde” hier op aarde mogelijk maakt. Door deze Trinitaire acties wordt de mens in staat gesteld om in de liefde een echte sociale orde te scheppen, die gebaseerd is op de waardigheid van elk individu. In het licht van de Drie-eenheid en de handelingen die zij verricht, moeten we de manier onderzoeken waarop Franciscus spreekt over de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Ten tweede verwijst Franciscus vijf keer naar “de Vader”. God is onze “gewone Vader” (46), die voor de hele mensheid zorgt en die ons oproept even barmhartig te zijn als hij barmhartig is (60). Alle religies moeten openstaan voor de Vader, want als schepper van alle mensen is hij de bron van broederschap en sociale vriendschap tussen alle volkeren (272). Zo bidt Franciscus:
Heer, Vader van onze mensenfamilie, U hebt alle mensen gelijk in waardigheid geschapen: stort in ons hart een broederlijke geest en inspireer ons tot een droom van hernieuwde ontmoeting, dialoog, gerechtigheid en vrede. Beweeg ons om gezondere samenlevingen en een waardigere wereld te creëren, een wereld zonder honger, armoede, geweld en oorlog. (287)
Franciscus heeft gelijk als hij stelt dat de Vader, als schepper, de Vader van allen is, en dus de Vader van alle gelovigen van welke religie dan ook. De Vader verlangt echter een diepere relatie met de mensheid dan die alleen maar schepper zijn. De Vader verlangt dat alle mannen en vrouwen zijn aangenomen zonen en dochters worden om deel te nemen aan het zoonschap van zijn eeuwige Zoon. Alleen door deel te nemen aan het zoonschap van zijn Zoon zijn mensen in staat om in de Geest te roepen: “Abba, Vader” (Rom.8,15; Gal.4,6). Hij heeft een dergelijke relatie mogelijk gemaakt door zijn vleesgeworden Zoon, Jezus.
Bovendien zijn de mensen, alleen door zich te laten omvormen tot de gelijkenis van Jezus, de Zoon, door de heilige Geest in staat de ware broederschap te bevorderen die de Vader en Paus Franciscus zelf zo graag willen zonder zo’n “herschepping” zal broederschap en sociale vriendschap een “droom” blijven. Het vaderschap van God, dat gebaseerd is op zijn schepper zijn van alle mensen, is dus niet voldoende om de doelen te bereiken die Franciscus binnen de globale samenleving wenst te bereiken.
Ten derde brengt het bovenstaande Jezus naar voren – wie hij is en wat hij doet. Binnen de encycliek verschijnt de naam “Jezus” 33 keer, de term “Christus” 5 keer en “Jezus Christus” 1 keer. De encycliek verwijst echter nooit naar Jezus als de Zoon van God. De meeste verwijzingen naar “Jezus” zijn te vinden in citaten uit het Nieuwe Testament – 17 daarvan komen voor in Franciscus’ exegese van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, en 12 daarvan komen voor wanneer Franciscus verder verwijst naar Jezus’ morele vermaningen. Van de overige vier verwijzingen hebben er twee betrekking op Maria. Zij is “de moeder van Jezus” en zij zorgt “niet alleen voor Jezus, maar ook voor de rest van haar kinderen”. Franciscus spreekt ook over christenen die drinken uit de bron van “het Evangelie van Jezus Christus” en tenslotte bidt Franciscus dat onze liefde “de daden van Jezus, in zijn gezin van Nazareth” zou weerspiegelen.
In de bovenstaande afbakeningen is duidelijk te zien dat Jezus in de eerste plaats wordt gezien als een morele leraar en het belangrijkste voorbeeld van zijn eigen leer. Hoewel hij vanuit een christelijk perspectief spreekt, gelooft Franciscus dat de leer en het voorbeeld van Jezus in fundamentele overeenstemming zou zijn met de morele leer van andere religies, en dus zijn alle religies samen in staat om de universele broederschap onder alle volkeren te bevorderen.
Ongetwijfeld is Jezus het perfecte voorbeeld van alle deugden die de broederschap tussen alle mensen en naties zouden bevorderen, maar er is meer nodig dan het goede voorbeeld en de ethische leer van Jezus. Ondanks het feit dat Franciscus een groot aantal kwaden opsomt die de wereldorde teisteren, wordt de term ‘zonde’ slechts één keer genoemd in zijn encycliek, en dat is in verband met de ‘eigen ervaring van de Kerk van genade en zonde’ (278). Waarom is er een schijnbare terughoudendheid om over de zonde te spreken? Franciscus spreekt wel over het begrip “begeerlijkheid (concupiscentie)” van de christelijke traditie, die “vanaf het begin van de mensheid aanwezig is geweest”, maar hij noemt het geen “zondige” neiging, maar noemt het eerder een “menselijke neiging”. Deze menselijke neiging, stelt Franciscus, “kan worden overwonnen met de hulp van God” (166).
Nogmaals, waarom is er een schijnbare terughoudendheid om te spreken van “begeerlijkheid” als een effect van de oerzonde van de mensheid? Ik zou willen suggereren dat om te spreken over de val van de mensheid van zijn oorspronkelijke, door God geschapen goedheid en de daaropvolgende geschiedenis van de zonde, het nodig zou zijn om de kwestie van de verzoening met God aan de orde te stellen, evenals de noodzaak om de mensheid te herscheppen. Om dit te doen zou men echter van Franciscus’ paradigma van God als Schepper-Vader van de mensheid naar God als Redder-Vader van de mensheid moeten gaan.
Dit uitgesproken christelijke paradigma zou de joods-christelijke traditie omvatten, een traditie die culmineert in de Vader die zijn eniggeboren Zoon liefdevol de wereld in stuurt, zodat wie in Hem gelooft het eeuwige leven krijgt (Joh 3,16). Jezus zou, als de vleesgeworden Zoon van de Vader, door zijn offerdood en glorievolle opstanding de mensheid bevrijden van de zonde en de dood, en deze door de uitstorting van de Heilige Geest opnieuw tot leven wekken. Het goede nieuws van Jezus Christus aanbieden en de wereld aansporen om in Hem te geloven, zou een remedie voor het kwaad in de wereld aangeven en een middel zijn om een universele broederschap te verzekeren die de middelen van louter sociale, politieke, gerechtelijke en economische instituties te boven gaat.
Bovendien zou het de verwachtingen en overtuigingen van de religies die buiten de joods-christelijke traditie vallen, overstijgen. Zo valt het goede nieuws van Jezus Christus buiten wat Franciscus hoopt te bereiken in zijn verlangen om de steun van de hele wereld op te wekken in zijn oproep tot universele broederschap en sociale vriendschap. De prijs die hij daarvoor betaalt is echter schrijnend, want zonder Jezus is de universele vriendschap onhaalbaar. In de encycliek wordt het “kruis” misschien maar één keer genoemd en dat in verband met Maria die eronder staat (278). Franciscus spreekt wel over Jezus die zijn bloed vergiet in de liefde voor iedereen, maar spreekt niet over de heilzame werking ervan (85). Zo dreigt Jezus slechts een model te worden voor onze eigen liefde voor elkaar. Jezus wordt maar één keer ‘Redder’ genoemd, en dat in een citaat van Johannes Chrysostom (74).
Wat Franciscus vergeet is dat de Vader, van voor de stichting van de wereld, ons in Christus heeft uitgekozen om heilig en onberispelijk te zijn, en om aangenomen zonen te zijn in zijn Zoon, Christus Jezus. Franciscus negeert het eeuwige plan van de Vader dat allen die geloven verenigd moeten worden in, samengevat in zijn Zoon, Jezus Christus (Ef. 1, 3-10). Het plan van de Vader is dat alleen in Jezus ware universele broederschap en authentieke sociale vriendschap wordt gevonden. Een dergelijk begrip, dat Franciscus tot groot voordeel had kunnen gebruiken, komt prachtig tot uiting in de leer van de heilige Paulus over het lichaam van Christus. Wat de oecumene betreft, spreekt Franciscus, in overeenstemming met 1 Kor. 12,13, van alle christenen die in één Geest tot één lichaam worden gedoopt (280).
Hij ontwikkelt dit begrip echter niet om zijn verlangen naar universele broederschap te bevorderen. Allen die in Christus leven worden één in Hem, en zij dragen allen in liefde, naar hun individuele gaven en genaden, bij tot het welzijn van het hele lichaam. Het lichaam van Christus, met Jezus als hoofd, is de opperste en ultieme uitdrukking van universele vriendschap die in liefde wordt beleefd. Bovendien wordt in de encycliek geen melding gemaakt van de Eucharistie. Dit sacrament geeft de meest volledige uitdrukking en voedt, op aarde, de nauwste band van de universele broederschap, want de deelnemers nemen deel aan, en zijn dus verenigd met, de opgestane Heer Jezus. Deze broederlijke gemeenschap in Christus is het goede nieuws dat een verdeelde wereld moet horen.
Ten vierde, welke rol speelt de Heilige Geest dan in de encycliek van Franciscus? Er wordt drie keer verwezen naar de “Heilige Geest” en één keer naar “de Geest”, wat zojuist werd opgemerkt. Franciscus spreekt twee keer over de vrucht van de heilige Geest. In eerste instantie richt hij zich op ‘goedheid’, een vrucht die zoekt naar ‘wat het beste is voor anderen’ of ‘het goede voor anderen wil’ (112). In de tweede verwijzing legt Franciscus de nadruk op ‘vriendelijkheid’, die ‘een houding beschrijft die zachtmoedig, aangenaam en ondersteunend is’ (223).
Wat Franciscus zegt is waar, maar wat afwezig is, is dat men de vrucht van de Geest, de vrucht van de liefde, alleen kan dragen als men gehecht is aan de wijnstok die Jezus Christus is (Joh.15,1-9). Alleen door in Christus te blijven, gevoed door de Geest van Christus, kan men alle vruchten van de Geest ten volle dragen. Zij die niet door de heilige Geest op Christus geënt zijn en zo een nieuwe schepping in Hem worden, zijn geneigd om de daden van het vlees te plegen – “onzedelijkheid, onzuiverheid, losbandigheid, afgoderij, tovenarij, vijandschap, verdeeldheid, partijzucht, jaloersheid, dronkenschap, drinkgelagen en dergelijke” (Gal. 5, 19-21). Deze werken van het vlees zijn, in tegenstelling tot de vrucht van de Geest, de eigenlijke daden die oorlog voeren tegen de broederschap en de universele vriendschap. Ook hier is het leven in gemeenschap met Christus door de inwonende Geest essentieel om de doelen te bereiken die Franciscus zo graag wil bereiken.
Hoewel de genade van Christus voor iedereen toegankelijk is, moet worden opgemerkt dat Franciscus, zoals in het bovenstaande wordt geïllustreerd, soms aan niet-christenen de verlossende voordelen wil toeschrijven die alleen de christenen ten goede komen. (Dit is ook te zien in Franciscus’ uiteenzetting van Thomas van Aquino’s begrip van genade, zie 91-94). Bovendien spreekt Franciscus over de Kerk als “het willen baren van een nieuwe wereld, waar allen broeders en zusters zijn” (278). De enige nieuwe wereld die de Kerk kan baren is echter een wereld die door de Heilige Geest opnieuw in Christus wordt geboren. Zonder het evangelie is er geen nieuwe wereld mogelijk. De reden waarom Franciscus deze expliciet christelijke uitspraken doet n is dat hij zich instinctief realiseert dat wat God als schepper aan de mensheid heeft gegeven onvoldoende is wellicht om zijn beoogde doel van universele broederschap en sociale vriendschap te bereiken. Zo moet hij de verlossende voordelen die door het verlossende werk van Jezus aan de christenen toekomen, “binnensmokkelen”.
In zijn laatste gebed bidt Franciscus dat de Heilige Geest zal komen “om ons uw schoonheid te tonen, weerspiegeld in alle volkeren van de wereld, zodat we opnieuw ontdekken dat alles belangrijk en noodzakelijk is, verschillende gezichten van de ene mensheid die God zo liefheeft” (287). De Heilige Geest moet ons hart en onze geest wel verlichten om de schoonheid in alle mannen en vrouwen te zien, maar daarbij moet hij ons ook innerlijk in staat stellen om hen vrijelijk lief te hebben, en zo’n door de Geest gevulde bekrachtiging is alleen volledig toegankelijk voor hen die in Christus zijn. Zoals gezegd, terwijl Franciscus zich tot de hele wereld en in het bijzonder tot andere godsdiensten richt, spreekt hij opnieuw over de noodzaak van de heilige Geest, een theologische waarheid die vreemd is aan godsdiensten buiten de joods-christelijke traditie.
Tot slot wil ik nog een vijfde punt aansnijden. In zijn encycliek probeert Franciscus alle mannen en vrouwen van goede wil aan te moedigen de uitdaging aan te gaan om een gemeenschappelijke vriendschap tussen alle volkeren te bevorderen. Dit is een nobele zaak, maar binnen de encycliek van Franciscus lijkt het alleen maar een wereldlijke onderneming te zijn. Maar al te vaak lijkt het erop dat Franciscus binnen zijn encycliek religie ziet als een middel om een agenda van deze wereld te bevorderen, een agenda die alleen maar bijdraagt aan een barmhartige, welwillende en rechtvaardige sociale orde. Franciscus’ encycliek bezit geen eschatologie. Er zijn geen verwijzingen naar de verrijzenis.
Omdat de encycliek geen eschatologie bevat, is zelfs het perspectief van deze wereld niet hoopgevend. Niemand kan de gedachte dat de wereld ooit een wereldwijde broederschap en universele vriendschap zal bereiken echt serieus nemen. Zelfs christenen beseffen dat wat het evangelie verkondigt over het één zijn in Christus in gemeenschap met de Heilige Geest, en dus aangenomen zonen en dochters van de Vader, pas zijn vervulling zal vinden als Jezus aan het eind van de tijd in heerlijkheid terugkeert. In deze wereld is het juist deze eschatologie, dit transcendente goddelijke einde, dat hoop brengt in geloof en uithoudingsvermogen in de liefde.
Paus Franciscus heeft een grote liefde voor de heilige Franciscus. Voor Franciscus de Paus belichaamt de heilige Franciscus alles wat zijn encycliek verkondigt – een liefde, barmhartigheid, zachtmoedigheid en vriendelijkheid voor iedereen, vooral voor de meest verarmde, onderdrukte en gemarginaliseerde mensen. De vriendschap van Franciscus was universeel. De encycliek van Paus Franciscus zou veel pastoraler zijn en zou veel bevrijdender zijn als hij, net als de heilige Franciscus, aan een verarmde wereld de Blijde Boodschap van Jezus Christus had aangeboden, want alleen in hem is de rijkdom van het heil te vinden – hemelse vriendschap.
Write a Reply or Comment