Bisschop Athanasius Schneider: heden ten dage bevindt de Kerk van Rome zich in een totale geestelijke ineenstorting…..
Op LifeSiteNews vond ik een interview met bisschop Schneider over de laatste encycliek “Fratelli tutti”. Hij analyseert heel duidelijk de plus- en minpunten van deze encycliek waarbij hij stelt dat de encycliek in zijn geheel als negatief moet worden beoordeeld en een teken is van de diepe crisis waarin de Kerk verkeert. Ik ben het daar volledig mee eens. Vandaar deze vertaling.
Diane Montagna: Excellentie, wat zijn uw algemene indrukken van de nieuwe encycliek van paus Franciscus, Fratelli Tutti?
Bisschop Schneider:
Deze nieuwe encycliek geeft de algemene indruk dat het een langdurige instructie is over de ethiek van vreedzame coëxistentie, gebaseerd op de sleutelbegrippen “broederschap” en “liefde”, begrepen in een sterk werelds en zeer politiek perspectief, om “bij te dragen aan de wedergeboorte van een universeel streven naar broederschap” (Fratelli Tutti, n. 8). Hoewel de encycliek gebruik maakt van belangrijke passages uit het Evangelie, zoals de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (zie Lukas 10, 25-37) en de woorden van Christus bij het Laatste Oordeel, waar Hij zich identificeert met hen die in nood verkeren als “de minste van mijn broeders” (zie Mt 25,40), past hij hun betekenis toch toe in een meer humanistische en de binnenwereldse horizon. In zijn geheel gezien mist de encycliek een duidelijk bovennatuurlijke horizon; het mist elke verwijzing naar woorden als “bovennatuurlijk”, “Menswording”, “Verlosser”, “Herder”, “evangelisatie”, “doop”, “Goddelijk kindschap”, “goddelijke vergeving van zonden”, “verlossing”, “eeuwigheid”, “hemel”, “onsterfelijk”, “Koninkrijk van God/Christus”.
Terwijl de encycliek prijzenswaardig bevestigt dat “Christus zijn bloed heeft vergoten voor ieder van ons en dat niemand buiten de reikwijdte van zijn universele liefde valt” (n. 85), herleidt de encycliek dan helaas de betekenis van bovennatuurlijke verlossing tot het vage en binnenwereldse perspectief van een “universele gemeenschap”. Er staat: “Voor het christelijk denken en voor het handelen van de Kerk wordt de voorrang gegeven aan de relatie, aan de ontmoeting met het heilige mysterie van de ander, aan de universele gemeenschap met de hele menselijke familie, en dat is een roeping van allen” (n. 277). Het primaat moet echter in alle menselijke relaties worden gegeven aan de ontmoeting met Jezus Christus, de Godmens, en met de Heilige Drie-eenheid, door de heiligende genade en de gave van de bovennatuurlijke deugd van de liefde. Paus Franciscus stelt in Fratelli Tutti, n. 85, terecht: “Als we naar de uiteindelijke bron van die liefde gaan, die het leven van de drie-enige God zelf is, komen we in de gemeenschap van de drie goddelijke Personen de oorsprong en het volmaakte model van al het leven in de maatschappij tegen”. Elders zegt hij: “Anderen drinken uit andere bronnen. Voor ons staat de bron van menselijke waardigheid en broederschap in het Evangelie van Jezus Christus” (n. 277). De volmaakte menselijke waardigheid en broederlijkheid voor alle mensen kan echter maar één bron hebben en dat is Jezus Christus, want alleen door de vleesgeworden Zoon van God is de menselijke waardigheid nog bewonderenswaardiger hersteld dan ze is geschapen (Misorde, Gebed bij het Offerium). Het zou van groot nut zijn geweest als Fratelli Tutti had gewezen op de noodzaak voor alle mensen om te geloven in Jezus Christus, God en mens, om de onmisbare bron van ware broederschap te vinden en de sleutel tot het oplossen van de problemen van de tijdelijke samenlevingen.
Paus Franciscus opent de nieuwe encycliek door op te merken dat de titel ervan, “Fratelli Tutti”, is ontleend aan de “vermaningen” van de heilige Franciscus, die tot zijn medebroeders waren gericht. U hebt in uw boek Christus Vincit gezegd dat de heilige Franciscus u heeft geïnspireerd om Christus te volgen in het religieuze leven. Is het gebruik van deze teksten door paus Franciscus volgens u trouw aan de betekenis van de heilige Franciscus?
Bisschop Schneider:
Paus Franciscus gebruikt hier de uitdrukking “Fratelli Tutti” (alle broeders) op een manier die duidelijk verschilt van die van de heilige Franciscus. Voor de heilige Franciscus zijn “alle broeders” degenen die Christus volgen en navolgen, dus alle christenen, en zeker niet eenvoudigweg alle mensen, en nog minder de aanhangers van de niet-christelijke godsdiensten. We kunnen dit zien aan de vollediger context van waaruit deze woorden worden genomen;
Laten we allemaal, broeders, eens kijken naar de Goede Herder die zijn schapen heeft gered en het lijden van het kruis heeft gedragen. De schapen van de Heer volgden Hem in beproeving en vervolging en schaamte, in honger en dorst, in zwakheid en aanvechtingen en op alle andere manieren; en voor deze dingen hebben ze het eeuwige leven van de Heer ontvangen. Daarom is het voor ons, de dienaren van God, een grote schande dat wij, terwijl de heiligen deze werken hebben beoefend, mogen eer en glorie verwachten te ontvangen door allen te lezen en te preken” (Vermaningen, 6).
De H. Franciscus heeft inderdaad “de fouten van eenieder niet gladgestreken, maar ze aangeklaagd, noch het leven van de zondaars goed gepraat, maar is er met strenge verwijten tegenin gegaan. Tot groten en kleinen sprak hij met dezelfde vastberadenheid” (Legenda Maior, 12, 8). Paus Franciscus stelt de heilige Franciscus voor alsof hij een aanhanger zou zijn van de verscheidenheid van de godsdiensten. Het bezoek van Franciscus aan sultan Malik-el-Kamil in Egypte was echter niet bedoeld om “zijn openheid van hart te tonen, die geen grenzen kent en die de verschillen in godsdienst overstijgt” (Fratelli Tutti, n. 3). Het was veeleer de bedoeling om aan de sultan het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen. Men moet betreuren dat Paus Franciscus in Fratelli Tutti de heilige Franciscus reduceert tot een man die “iedereen probeerde te omhelzen” en als voorbeeld van “een nederige en broederlijke ‘onderwerping’ aan hen die zijn geloof niet deelden” (n. 3). De heilige Bonaventura getuigt in de Legenda Maior dat de heilige Franciscus uitdrukkelijk het Evangelie aan de sultan heeft verkondigd en hem en zijn hele volk heeft uitgenodigd zich tot Christus te bekeren, door te schrijven: “Met zo’n standvastigheid van geest, met zo’n moed van de ziel, en met zo’n vurigheid van geest predikte hij tot de sultan de drie-ene God en de Verlosser van allen, Jezus Christus” (Legenda Maior, 9, 8). Bovendien stuurt hij, terwijl de heilige Franciscus het Evangelie aan de sultan predikt, vijf broeders om het Evangelie aan de moslims in Spanje en Marokko te verkondigen. Toen de heilige Franciscus het nieuws van hun martelaarschap hoorde, schreeuwde hij het uit: “Nu kan ik echt zeggen dat ik vijf broeders heb” (Analecta Franciscana, III, 596).
De hele katholieke traditie heeft de heilige Franciscus altijd voorgesteld als een apostolische en waarachtige missionaris. Paus Pius XI schrijft: “De heilige Franciscus was een echt katholiek en apostolisch man, op dezelfde bewonderenswaardige wijze als hij zich bezig hield met de hervorming van de gelovigen, ging hij ook persoonlijk aan de slag en droeg zijn leerlingen op zich voor alles bezig te houden met de bekering van de heidenen tot het geloof en de wet van Christus”. (Encycliek Rite Expiatis, 37)
Wat ziet u als de sterke punten of positieve elementen van deze nieuwe encycliek?
Bisschop Schneider:
Een van de meest heldere en theologische passages in Fratelli Tutti is de volgende bevestiging van paus Franciscus: “Als we naar de ultieme bron van die liefde gaan, die het leven van de drie-enige God is, komen we in de gemeenschap van de drie goddelijke Personen de oorsprong en het volmaakte model van al het leven in de maatschappij tegen” (n. 85). Deze bevestiging is een waarachtig licht te midden van de enge naturalistische horizon, het religieuze relativisme en het gebrekkige bovennatuurlijke perspectief van deze encycliek. Een ander belangrijk element is de verwerping door paus Franciscus van elke poging om een samenleving op te bouwen tegen het plan van God in. Hij schrijft: “De poging om een toren (Toren van Babel) te bouwen… was een misplaatste poging, geboren uit trots en ambitie, om een andere eenheid te scheppen dan die welke God in zijn voorzienigheid voor de naties heeft gewild (cf. Gen. 11,1-9)” (n. 144). Even belangrijk zijn de volgende uitspraken, die de leer van Paus Benedictus XVI weerspiegelen: “Zonder waarheid ontbreekt het het gevoelde aan relationele en sociale inhoud” (n. 184); “De naastenliefde heeft het licht van de waarheid nodig dat wij voortdurend zoeken” (vgl. Gen. 11, 1-9). Dat licht is zowel het licht van de rede als het licht van het geloof (Benedictus XVI, Encycliek Caritas in Veritate)” en dat laat geen enkele vorm van relativisme toe” (n. 185). Paus Franciscus herinnert ook aan het belang van altijd geldige objectieve waarheden, gebaseerd op de menselijke natuur volgens het plan van God in de schepping, en bevestigt dat er “fundamentele waarheden zijn die altijd moeten worden gehandhaafd, … ze overstijgen onze concrete situaties en blijven niet-onderhandelbaar, … op zichzelf worden ze geacht duurzaam te zijn op grond van hun inherente betekenis” (n. 211), en dat “het dus niet nodig is de belangen van de maatschappij, de consensus en de realiteit te stellen tegenover de objectieve waarheid” (n. 212).
Bovendien waarschuwt Fratelli Tutti voor een vals universalisme en het virus van een radicaal individualisme (zie n. 100). In dit verband schrijft Paus Franciscus: “Eén model van globalisering streeft in feite bewust naar een eendimensionale uniformiteit en probeert alle verschillen en tradities te elimineren in een oppervlakkige zoektocht naar eenheid… Als een bepaalde vorm van globalisering beweert iedereen uniform te maken, iedereen gelijk te maken, dan vernietigt die globalisering de rijke gaven en de uniciteit van elke persoon en elk volk” (n. 100). De volgende verklaringen in Fratelli Tutti hebben ook tot doel het recht van naties op hun eigen identiteit en tradities te beschermen: “Er kan geen openheid tussen volkeren zijn, behalve op basis van liefde voor het eigen land, het eigen volk, de eigen culturele wortels” (n. 143); “Ik kan anderen die anders zijn verwelkomen… alleen als ik stevig geworteld ben in mijn eigen volk en cultuur” (n. 143); en “het algemeen belang vereist ook dat we ons geboorteland beschermen en liefhebben” (n. 143). Fratelli Tutti spreekt ook terecht van “het recht op privé-eigendom en de sociale betekenis daarvan” (n. 123).
Paus Franciscus verheft zijn stem tegen een onmenselijke samenleving, die alleen de sterken en de gezonden aanvaardt en de zieken en zwakken veracht en elimineert. Hij schrijft: “Mensen hebben dit recht, zelfs als ze onproductief zijn of met beperkingen zijn geboren of opgegroeid. Dit doet geen afbreuk aan hun grote waardigheid als mens, een waardigheid die niet gebaseerd is op omstandigheden maar op de intrinsieke waarde van hun wezen. Zonder dit basisprincipe zal er geen toekomst zijn, noch voor de broederschap, noch voor het voortbestaan van de mensheid” (n. 107). Ook de volgende belangrijke bevestigingen van paus Franciscus in Fratelli Tutti zijn prijzenswaardig: “Men moet erkennen dat onder de belangrijkste oorzaken van de crises van de moderne wereld een ongevoelig gemaakt menselijk geweten zijn, een afstand tot religieuze waarden en het heersende individualisme, vergezeld van materialistische filosofieën die de menselijke persoon vergoddelijken en wereldse en materiële waarden invoeren in plaats van de hoogste en transcendente principes” (n. 107). 275); en “Goed en kwaad bestaan niet meer in zichzelf; er is alleen nog maar een berekening van de baten en lasten. Als gevolg van de verschuiving in het morele denken wordt de wet niet langer gezien als een weerspiegeling van een fundamentele notie van rechtvaardigheid, maar als een afspiegeling van begrippen die op dit moment in zwang zijn. Er ontstaat een breuk: Alles wordt ‘neergehaald’ door een oppervlakkig marchanderen. Uiteindelijk overheerst het recht van de sterkste” (n. 210).
Paus Franciscus heeft Fratelli Tutti voorgesteld als een reflectie op het Abu Dhabi-document, dat hij in februari 2019 met de grootimam el-Tayeb heeft ondertekend. U heeft openlijk uw bezorgdheid geuit over dit document, in het bijzonder over de verklaring dat de “verscheidenheid aan godsdiensten” “door God gewild” is. Heeft deze nieuwe encycliek die zorgen weggenomen of verdiept?
Bisschop Schneider:
Fratelli Tutti wijdt een heel hoofdstuk aan het thema “Religies ten dienste van de broederschap in onze wereld” (hfdst. 8). De titel zelf verraadt al een zekere vorm van religieus relativisme. Religies worden hier gezien als een middel tot natuurlijke broederschap. Men wordt er dus toe gebracht om religie te begrijpen als een middel om het naturalisme te bevorderen. Dit is in strijd met de essentie van het christendom, dat de enige echte en ware bovennatuurlijke religie is. Het christelijk geloof kan niet zonder meer op één lijn worden gesteld met andere religies; dat zou een verraad zijn aan het Evangelie. De bevestiging dat “uit onze geloofservaring… wij, de gelovigen van de verschillende godsdiensten, weten dat ons getuigenis van God onze samenlevingen ten goede komt” (n. 274) bevordert het godsdienstig relativisme, want het begrip “God” is zeker verschillend tussen de verschillende godsdiensten. Er zijn ook godsdiensten waarin boze geesten worden aanbeden. Men kan het begrip “God” in de christelijke godsdienst niet op één lijn stellen met een godsdienst die afgoderij beoefent. De Heilige Schrift zegt dat “alle goden van de volkeren demonen zijn” (Psalm 96, 5), en de heilige Paulus leert dat “de offers van de heidenen aan demonen worden geofferd, niet aan God” (1 Kor 10, 20). Volgens de Goddelijke Openbaring en de voortdurende leer van de Kerk betekent het begrip ‘geloof’ het volgende:
Aangezien de mens volledig afhankelijk is van God, als van zijn Schepper en Heer, en de geschapen rede volledig onderworpen is aan de ongeschapen waarheid, zijn wij gebonden aan God, door het geloof in zijn openbaring, de volledige gehoorzaamheid van onze intelligentie en wil. De katholieke Kerk belijdt dat dit geloof, dat het begin is van het heil van de mens, een bovennatuurlijke deugd is, waarbij wij, geïnspireerd en bijgestaan door de genade van God, geloven dat de dingen die Hij heeft geopenbaard, waar zijn. … Daarom heeft niemand zonder geloof ooit de rechtvaardiging bereikt en zal niemand zonder geloof het eeuwige leven verkrijgen” (Eerste Vaticaans Concilie, Dei Filius, hfdst. 3).
Daarom hebben aanhangers van niet-christelijke godsdiensten niet de gave van de bovennatuurlijke deugd van het geloof en kunnen ze dus niet “gelovigen” in de juiste zin van dit woord worden genoemd. Niet-christenen aanvaarden de door Jezus Christus gegeven goddelijke openbaring niet. Daarom is hun kennis van God en hun religieuze praktijk slechts een uitdrukking van het licht van de natuurlijke rede, en niet van het geloof. Het onfeilbare leergezag van de Kerk leert dit, verklarend:
De katholieke Kerk heeft, eensgezind, gehouden en houdt ook nu dat er een tweeledige orde van kennis bestaat, die zowel in principe als in object te onderscheiden is; in principe, omdat onze kennis, in het ene, door het natuurlijke verstand en in het andere, door het Goddelijke geloof is; in object, omdat er, naast die dingen waartoe het natuurlijke verstand kan komen, voor ons geloof mysteries worden voorgesteld die in God verborgen zijn en die, tenzij het door God wordt geopenbaard, niet gekend kunnen worden. … Als iemand zegt dat het Goddelijk geloof zich niet onderscheidt van de natuurlijke kennis van God en van de zedelijke waarheden, en dat het daarom voor het Goddelijk geloof niet nodig is dat de geopenbaarde waarheid wordt geloofd vanwege het gezag van God die haar openbaart; hij zij anathema” (ibid., c. 4 en can. 3 de fide).
Christenen zijn niet alleen maar “reisgezellen” samen met aanhangers van valse godsdiensten – godsdiensten die God verbiedt (Fratelli Tutti, n. 274). Opvallend in dit verband is de volgende theologisch precieze bevestiging van Paus Paulus VI: “Onze christelijke godsdienst gaat met God in feite een authentieke en levende relatie aan, waarin de andere godsdiensten niet slagen, ook al hebben zij als het ware hun armen naar de hemel uitgestrekt” (Apostolische aansporing Evangelii nuntiandi, n. 53).
Verschillende uitdrukkingen in Fratelli Tutti brengen in wezen hetzelfde religieuze relativisme over als in het document van Abu Dhabi, waarin staat dat “het pluralisme en de verscheidenheid van religies, kleur, geslacht, ras en taal door God in zijn wijsheid worden gewild”. Fratelli Tutti heeft Abu Dhabi niet gecorrigeerd, maar bevestigd. De waarheid die Onze-Lieve-Heer heeft geopenbaard en die zijn Kerk onveranderlijk en voortdurend heeft verkondigd, blijft voor altijd geldig: “De voornaamste taak van alle mensen is vast te houden aan de religie, zowel in haar bereik als in haar praktijk, niet de religie waar ze een voorkeur voor hebben, maar de religie die God voorschrijft en waarvan bepaalde en duidelijkste kenmerken laten zien dat ze de enige ware religie is.” (Paus Leo XIII, Encycliek Immortale Dei, 4).
De volgende onfeilbare leer van de Kerk in de Dogmatische Constitutie, Dei Filius, van het Eerste Vaticaans Concilie, verwerpt de feilbare leer over de “verscheidenheid van godsdiensten” die in het document van Abu Dhabi en in Fratelli Tutti wordt verwoord: “Er bestaat geen gelijkheid tussen de toestand van hen die de katholieke waarheid hebben aangehangen door de hemelse gave van het geloof, en de toestand van hen die, geleid door de menselijke meningen, een valse godsdienst volgen” (c. 3); en “Als iemand zegt dat de toestand van de gelovigen en van hen die nog niet tot het enige ware geloof zijn gekomen, gelijk is, hij zij anathema, kan. 6 de fide).
Wij kennen twee soorten broederschap: die van het bloed, in Adam en Eva, en die van de genade, in Jezus Christus, door de Kerk en de sacramenten. Welke “nieuwe visie” (n. 6) op broederschap stelt Paus Franciscus voor in deze encycliek? En kunt u, als bisschop en opvolger van de apostelen, de gelovigen aanmoedigen om te streven naar de visie van broederschap die Paus Franciscus in deze encycliek uiteenzet?
Mgr. Schneider:
Echte broederschap, zoals God het wil, is broederschap in en door Christus, de vleesgeworden Zoon van God. Kardinaal Ratzinger (Paus Benedictus XVI) heeft het christelijke begrip van broederschap terecht afgebakend, toen hij zei: “Gij hebt één Meester, maar gij zijt allen broeders” (Mt 23, 8). Met dit woord van de Heer wordt de relatie tussen christenen bepaald als een relatie van broeders en zusters als een nieuwe broederschap van de geest, in tegenstelling tot de natuurlijke broederschap, die voortkomt uit de bloedverwantschap” (Die Christliche Brüderlichkeit, München 1960, 13). Onmisbaar is de erkenning van het verschil tussen een op de natuur gebaseerde broederschap, d.w.z. de band van het bloed, en een broederschap die gebaseerd is op de goddelijke uitverkiezing en de Openbaring: “Terwijl God de Vader is van de volkeren van de wereld alleen door de schepping, is Hij bovendien de Vader van Israël door de uitverkiezing” (ibid., 20).
De christenen kenden vanaf het begin het wezenlijke verschil tussen louter natuurlijke broederschap en broederschap door middel van het doopsel. De heilige Johannes Chrysostomus zei: “Want wat is het dat broederschap maakt? Het bad van de wedergeboorte en het in staat zijn om God onze Vader te noemen” (Homilie 25 over Hebreeën, 7). In dezelfde trant schreef de heilige Augustinus: “Dan houden zij op onze broeders te zijn, wanneer zij ophouden te zeggen: ‘Onze Vader’. Want de heidenen noemen we geen broeders volgens de Schrift en de kerkelijke wijze van spreken” (En. In Ps. 32, 2, 29).
Elke katholiek en alle Herders van de Kerk, in de eerste plaats de Paus, moeten met ijver en liefde branden voor al diegenen die helaas alleen onze broeders zijn naar vlees en bloed, opdat zij uit God geboren worden in het bovennatuurlijke kindschap in Christus, en werkelijk broeders worden in Christus. Als kerkleiders in onze tijd tevreden zijn met de broederschap van vlees en bloed, met “fratelli tutti” in vlees en bloed, veronachtzamen ze Gods gebod in het evangelie om de leden van alle volken en religies tot leerlingen van Christus te maken, zonen in de eniggeboren Zoon van God, broeders in Christus door hen te dopen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, en hen te leren om alles wat Christus heeft bevolen te onderhouden (zie Mt 25,19-20). Een dergelijke ijver is voor een christelijke ziel de diepste uitdrukking van naastenliefde: hem liefhebben zoals je jezelf liefhebt. Als uw Goddelijke zoonschap in Christus voor u het grootst denkbare geschenk van God is – wat het ook werkelijk is – dan mist u de ware liefde en naastenliefde voor uw naaste als u niet brandt van verlangen om dit geschenk aan hem over te dragen, natuurlijk met fijngevoeligheid en respect. Het niet kennen van Christus, het niet hebben van de goddelijke gave van het bovennatuurlijke katholieke geloof en het niet gedoopt zijn, betekent dat men niet echt verlicht is, dat men het ware leven van de ziel niet bezit. Het betekent dat men in de duisternis en de schaduw van de dood blijft, zoals het Evangelie zegt (zie Lc 1,79; Mt 4,16; Joh 9,1-41).
In de oude Kerk werd de doop heel gepast “verlichting” (photismós) en wedergeboorte (anagénnesis) genoemd. De heilige Augustinus benadrukt het essentiële verschil tussen het sterfelijke leven gegeven door vlees en bloed en het eeuwige leven gegeven door de doop: “We hebben andere ouders gevonden, God onze Vader, en de Kerk onze Moeder, door wie we tot in het eeuwige leven zijn geboren. Laten we dan overwegen wiens kinderen we nu zijn geworden” (Sermo 57 ad competentes, 2). Wat een eng, louter aards en verpauperd wereldperspectief onthult de volgende uitspraak van Fratelli tutti: “Laten we dan dromen, als één enkele menselijke familie, als medereizigers die hetzelfde vlees delen, als kinderen van dezelfde aarde die ons gemeenschappelijk huis is, waar ieder van ons de rijkdom van zijn of haar geloof en overtuigingen meebrengt, ieder van ons met zijn of haar eigen stem, broeders en zusters allemaal” (n. 8). Een broederschap van bloed, een broederschap die beperkt is tot het hier en nu, die vergankelijk is, een broederschap die beperkt is tot vreedzame coëxistentie in vriendelijkheid, impliceert een buitengewone geestelijke armoede, een gebrekkig leven, een gebrekkig geluk, omdat in zo’n perspectief het belangrijkste in de hele wereld en in de hele menselijke geschiedenis ontbreekt, namelijk Christus, de vleesgeworden God, de Eniggeboren en Eeuwige Zoon van God, de broeder, vriend en bruidegom van de ziel van al diegenen die in God zijn herboren.
Hoe dringend is het dat de plaatsbekleder van Christus in onze tijd opnieuw de woorden van zijn voorganger, Johannes Paulus II, aan de hele wereld verkondigt: “Allen die nog steeds op zoek zijn naar God, allen die al het onschatbare geluk hebben om te geloven, en ook jullie die gekweld worden door twijfel: luister alstublieft nog een keer naar de woorden die Simon Petrus heeft uitgesproken. In die woorden ligt het geloof van de Kerk. In diezelfde woorden is de nieuwe waarheid, inderdaad, de ultieme en definitieve waarheid over de mens: de zoon van de levende God – ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God'”. (Homilie bij de inhuldiging van zijn Pontificaat, 22 oktober 1978) Hoe moedig, hoe apostolisch, hoe prachtig zou het zijn, als deze woorden ook in Fratelli Tutti hadden geklonken!
U hebt vaak gezegd dat het de Kerk vandaag de dag ontbreekt aan een bovennatuurlijk perspectief. Hoe kan deze nieuwe encycliek dit probleem verhelpen of verergeren?
De encycliek Fratelli Tutti verergert helaas de decennialange crisis van de verzwakking van het bovennatuurlijke perspectief in het leven van de Kerk, met de daaruit voortvloeiende overdreven omarming van de binnenwereldse werkelijkheden en de nog ergere neiging om zelfs de geestelijke en theologische realiteiten op een naturalistische en rationalistische manier te interpreteren. Dit betekent dat het evangelie, dat wil zeggen de geopenbaarde waarheden, worden verwaterd tot een naturalistisch humanisme – waarbij het perspectief op het leven van de Kerk wordt ingesloten in de enge horizon van deze wereldse werkelijkheid. Het betekent dat het ware Evangelie, dat het Evangelie van het eeuwige leven is, wordt omgevormd tot een nieuw, vervalst Evangelie van het materiële en lichamelijk leven.
De huidige neiging tot naturalisme en het ontbreken van het bovennatuurlijke in het leven van de Kerk komt overeen met wat de heilige Paulus heeft gezegd: “Als we alleen voor dit leven onze hoop op Christus hebben gesteld, dan zijn we de beklagenswaardigste van alle mensen” (1 Kor.15, 19). Wat de inhoud en de intellectuele horizon betreft, kan de encycliek Fratelli Tutti in deze woorden worden samengevat: “Ons burgerschap is op aarde.” De nieuwe encycliek verergert het huidige naturalisme in de Kerk, dat kan worden omschreven als een gebrek aan liefde voor het kruis van Christus, voor het gebed, een gebrek aan besef van de smartelijkheid van de zonde en de noodzaak van genoegdoening. Tot op zekere hoogte staat Fratelli Tutti op gespannen voet met wat de heilige Paulus aan het begin van de Kerk heeft geschreven: “Ons vaderland is in de hemel, en van daaruit wachten we op een Verlosser, de Heer Jezus Christus” (Fil 3, 20). Opvallend zijn de woorden van de eerste sociale encycliek van het leergezag, Rerum Novarum, waarin paus Leo XIII leert dat de Kerk altijd moet kijken, zelfs naar aardse werkelijkheden met een bovennatuurlijk visie. Hij schrijft:
De dingen van de aarde kunnen niet worden begrepen of gewaardeerd zonder rekening te houden met het komende leven, het leven dat geen dood zal kennen. Sluit het idee van de toekomst uit en onmiddellijk zou het begrip zelf van wat goed en juist is ten onder gaan; nee, het hele schema van het universum zou een duister en ondoorgrondelijk mysterie worden. De grote waarheid die we van de natuur zelf leren is ook het grote christelijke dogma waarop de religie rust als op haar fundament – dat, wanneer we dit huidige leven hebben opgegeven, we dan echt zullen beginnen te leven. God heeft ons niet geschapen voor de bederfelijke en vergankelijke dingen van de aarde, maar voor de hemelse en eeuwige dingen; Hij heeft ons deze wereld gegeven als een plaats van ballingschap, en niet als onze blijvende plaats. Wat betreft de rijkdom en de andere dingen die de mensen goed en begeerlijk noemen, of we ze nu in overvloed hebben of niet – wat betreft het eeuwige geluk – maakt het geen verschil; het enige wat belangrijk is, is dat we ze goed gebruiken. Toen Jezus Christus ons met overvloedige verlossing verloste, nam Hij de pijn en het verdriet niet weg die in zo’n grote mate zijn verweven in het web van ons sterfelijk leven. Hij veranderde ze in motieven tot deugdzaamheid en mogelijkheden tot verdienste; en geen mens kan hopen op een eeuwige beloning, tenzij hij de bloedige voetafdrukken van zijn Heiland volgt’ (n. 21).
Vrijheid. Broederschap. Gelijkheid. Deze drie thema’s lopen door “Fratelli Tutti.” Moeten katholieken zich zorgen maken over het feit dat een paus het motto van de Franse Revolutie heeft overgenomen in zijn laatste encycliek?
Op zich hebben de drie begrippen “Vrijheid, Broederschap, Gelijkheid” een christelijke betekenis en zijn ze misbruikt door de vrijmetselaars-Franse-Revolutie. Wat het begrip “vrijheid” betreft, leert de Heilige Schrift dat de ware vrijheid de vrijheid is van de grootste slavernij, dat wil zeggen de slavernij van de duivel en de zonde, en van de onwetendheid aangaande de goddelijke waarheden: “Gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrij maken.” (Joh. 8:32); “Als de Zoon u bevrijdt, zult gij inderdaad vrij zijn” (Joh. 8, 36). De vrijheid die Jezus Christus geeft is een geschenk van zijn verlossingswerk: “De schepping zelf zal bevrijd worden van haar gebondenheid aan het bederfen de vrijheid verkrijgen van de heerlijkheid van de kinderen Gods” (Rom 8, 21). De vrijheid die God geeft is een bovennatuurlijke gave van de Heilige Geest, de Geest van de waarheid: “De Heer is de Geest, en waar de Geest van de Heer is, is er vrijheid” (2 Kor 3, 17).
De ware broederschap is niet de broederschap van hen die geboren zijn uit bloed, het vlees en de wil van de oude Adam, maar eerder de broederschap van hen die uit God geboren zijn (zie Joh 1, 13), die broeders zijn in Christus, de nieuwe Adam (zie Rom 5, 14). Dit zijn “zij die Hij tevoren kende, en die Hij ook heeft voorbestemd gelijkvormig te worden met het beeld van zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Rom 8, 29).
Het christelijke begrip van ware “gelijkheid” betekent dat alle zondaars evenzeer behoefte hebben aan verlossing in Christus: “Er is geen onderscheid: want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God” (Rom 3, 22-23). Alle gedoopten hebben dezelfde objectieve waardigheid als aangenomen kinderen van God: “In Christus Jezus zijn jullie allemaal kinderen van God, door het geloof. Er is geen Jood of Griek, er is geen slaaf of vrije, er is geen man en vrouw, want gij zijt allen één in Christus Jezus” (Gal 3, 26.28). Daarom: “Legt de oude mens met zijn gedragingen af, bekleedt u met de nieuwe mens, die op weg is naar het ware inzicht, zich vernieuwend naar het beeld van zijn schepper. Dan is er geen sprake meer van heiden of Jood, besnedene of onbesnedene, barbaar en onbeschaafde, van slaaf of vrije mens. Daar is alleen Christus, alles in allen” (Kol 3, 9-11). Alle mensen zullen ook in gelijke mate voor het oordeel van God staan, omdat “Geen schepsel is voor Hem verborgen, alles ligt open en bloot voor zijn ogen. Aan Hem hebben wij rekenschap af te leggen.” (Hebr. 4, 13). En ” wetend dat ieder, hij moge slaaf zijn of vrije, het goede dat hij gedaan heeft, van de Heer zal terugontvangen. … Hij heeft geen gunstelingen. ” (Ef 6, 8.9).
De verdraaide betekenis van de begrippen vrijheid en gelijkheid die door de Nationale Vergadering van de Franse Revolutie werden ingevoerd, werd onmiddellijk door paus Pius VI veroordeeld. Door het te veroordelen heeft het leergezag van de Kerk tegelijkertijd de ware betekenis van vrijheid en gelijkheid gegeven. Pius VI schreef:
De Nationale Assemblee stelt als recht van de mens in de samenleving deze absolute vrijheid vast die niet alleen het recht verleent om onverschillig te staan tegenover religieuze opvattingen, maar ook volledige vrijheid verleent om vrij te denken, te spreken, te schrijven en zelfs te drukken wat men wil over religieuze zaken – zelfs de meest ongeordende fantasieën. Het is een monsterlijk recht, dat volgens de Vergadering echter voortvloeit uit de gelijkheid en de natuurlijke vrijheden van alle mensen. Maar wat is er onverstandiger dan deze gelijkheid en deze ongecontroleerde vrijheid onder de mensen te vestigen, die alle verstand verstikt, het kostbaarste geschenk dat de natuur aan de mens heeft gegeven, het geschenk dat hem onderscheidt van de dieren? Heeft God, nadat hij de mens heeft geschapen op een plaats vol verrukkelijke dingen, hem niet met de dood bedreigd als hij de vrucht van de boom van het goede en het kwade zou eten? En stelde Hij met dit eerste verbod geen grenzen aan zijn vrijheid? En nadat de mens ongehoorzaam was geweest aan Gods bevel en daardoor schuld had opgelopen, legde God hem toen geen nieuwe verplichtingen op door middel van Mozes? En hoewel hij de keuze tussen goed en kwaad aan de vrije wil van de mens overliet, voorzag God hem niet van voorschriften en geboden die hem konden redden ‘als hij ze in acht zou nemen’? Waar is dan die vrijheid van denken en handelen die de Assemblee de mens in de samenleving als een onbetwistbaar natuurlijk recht toekent? Is dit verzonnen recht niet in strijd met het recht van de allerhoogste Schepper aan wie we ons bestaan en alles wat we hebben danken? Kunnen we het feit negeren dat de mens niet voor zichzelf is geschapen, maar om zijn naaste te helpen? (Brief Quod Aliquantum, 10 maart 1791).
In zijn monumentale encycliek over de vrijmetselarij, Humanum Genus, verklaart Paus Leo XIII de ware christelijke betekenis van “vrijheid, broederschap en gelijkheid”, zoals die in de Derde Orde van Sint-Franciscus wordt gerealiseerd, waarbij hij de door vrijmetselaars vervormde betekenis uitdrukkelijk verwerpt. Leo XIII schreef:
Onder de vele voordelen die van de Derde Orde van Sint Franciscus te verwachten zijn, zal het grote voordeel zijn de geesten van de mensen te trekken naar vrijheid, broederschap en gelijkheid van recht; niet zoals de vrijmetselaars zich absurd voorstellen, maar zoals Jezus Christus heeft verkregen voor het menselijk ras en waar de heilige Franciscus naar streefde: de vrijheid, we bedoelen, van de zonen van God, waardoor we vrij kunnen zijn van slavernij van Satan of van onze hartstochten, beiden meest goddeloze meesters; de broederlijkheid die haar oorsprong vindt in God, de gemeenschappelijke Schepper en Vader van allen; de gelijkheid die, gegrondvest op rechtvaardigheid en naastenliefde, niet alle onderscheid onder de mensen wegneemt, maar uit de variëteiten van het leven, van de plichten en van de bezigheden, die eenheid vormt en die harmonie die van nature neigen naar het nut en de waardigheid van de maatschappij” (n. 34).
Het is betreurenswaardig dat paus Franciscus dit centrale ideologische motto van de vrijmetselarij zelfs als ondertitel heeft gebruikt in een hoofdstuk van Fratelli Tutti (zie nn.103-105), zonder de nodige verduidelijking en onderscheiding te presenteren om misverstanden en instrumentalisaties te voorkomen.
U heeft uitgebreid gesproken over de manier waarop pausen door de eeuwen heen, waaronder paus Franciscus (Toespraak tot de jeugd in Turijn, 15 juni 2015), de vrijmetselarij hebben veroordeeld. Ziet u overeenkomsten of overlappingen tussen het vrijmetselaarsidee en het idee van broederschap dat in deze nieuwe encycliek wordt voorgesteld?
Bisschop Schneider:
In een verklaring aan de media heeft de Grootloge van Spanje zijn tevredenheid geuit over de laatste encycliek van paus Franciscus, Fratelli Tutti, waarin hij verklaart dat de paus het vrijmetselaarsbegrip van de broederschap heeft overgenomen en de katholieke kerk van haar vroegere posities heeft verdreven. Hun verklaring luidt:
300 jaar geleden werd de moderne vrijmetselarij geboren. Het grote principe van dit begin is in drie eeuwen niet veranderd: de opbouw van een universele broederschap waar mensen elkaar broeders noemen los van hun specifieke geloofsovertuiging, hun ideologieën, de kleur van hun huid, hun sociale afkomst, hun taal, hun cultuur of hun nationaliteit. Deze broederlijke droom botste met het religieus fundamentalisme dat in het geval van de katholieke kerk leidde tot harde teksten die de tolerantie van de vrijmetselarij in de 19e eeuw veroordeelden. De laatste encycliek van paus Franciscus laat zien hoe ver de huidige katholieke kerk nog verwijderd is van haar vroegere standpunten. In Fratelli Tutti omarmt de paus de Universele Broederschap, het grote principe van de moderne vrijmetselarij.
De overeenkomsten en de overlapping van de vrijmetselaarsgedachte met die in Fratelli Tutti zijn opvallend. In wezen presenteert Paus Franciscus een louter aardse en tijdelijke broederschap van vlees en bloed op het natuurlijke niveau. Het is uiteindelijk een broederschap die gebaseerd is op en geboren is uit de eerste Adam, en niet uit Christus, de nieuwe Adam. Dit perspectief wordt geformuleerd in de volgende verklaringen in Fratelli Tutti: “het is mijn verlangen om bij te dragen aan de wedergeboorte van een universeel streven naar broederschap” (n. 8); en “het steeds groter wordende aantal verbindingen en communicatie in de wereld van vandaag maakt ons krachtig bewust van de eenheid en de gemeenschappelijke bestemming van de naties” (n. 9). In de dynamiek van de geschiedenis en in de verscheidenheid aan etnische groepen, samenlevingen en culturen zien we het zaad van een roeping om een gemeenschap te vormen die bestaat uit broeders en zusters die elkaar aanvaarden en voor elkaar zorgen” (n. 96).
Een universele en louter naturalistische broederschap gebaseerd op de banden van bloed en natuur is de kern van de theorie en de praxis van de vrijmetselarij. Een beroemde Franse vrijmetselaar, de markies de La Tierce, schreef in zijn inleiding op de vertaling van Andersons Eerste Constituties van de Vrijmetselaars, dat universele broederschap betekent “een universele religie, waarover alle mensen het eens zijn. Het bestaat uit goede, oprechte, bescheiden mensen van eer, door welke benaming of welk partculier geloof men ze ook kan onderscheiden” (zie Revue d’Histoire Moderne et Contemporaine 1997/44-2, 197). Volgens La Tierce bestaat het doel van de vrijmetselarij erin individuen van alle naties in staat te stellen één enkele broederschap aan te gaan (zie Histoire de Franc-maçons contenant les obligations et statuts de la très vénérable confraternité de la Maçonnerie, 1847, I, 159). Dezelfde auteur schreef dat heel expliciet: “Het is om deze essentiële stelregels, ontleend aan de aard van de mens, te doen herleven en te verspreiden, dat ons genootschap het eerst werd opgericht” (zie ibid., 158).
Paus Leo XIII wees precies op het naturalisme als het centrale kenmerk van de vrijmetselarij, aangezien zij als doel hebben “de vervanging van een nieuwe staat van de dingen in overeenstemming met hun ideeën, waarvan de fundamenten en de wetten zullen worden ontleend aan loutere naturalisme” (Encycliek Humanum Genus, 10). Dit is het belangrijkste dogma van de vrijmetselarij: “Er is slechts één religie, slechts één ware, slechts één natuurlijke, de religie van de menselijkheid” (zie Henri Delassus, La Conjuration Antichretienne, Lille 1910, tome 3, p. 816). Vanuit religieus en geestelijk oogpunt is het naturalisme een van de grootste verleidingen en bedriegerijen waarmee Satan de mensen wegleidt van het koninkrijk van Christus, het koninkrijk van de genade en het bovennatuurlijke leven. Zonder de rechten van God te verkondigen, de rechten van Christus de Koning over alle mensen en naties, zullen de rechten van de mensen, het sociale welzijn, de gerechtigheid en de vrede een solide waarborg missen. Paus Leo XIII heeft dit terecht bevestigd:
De wereld heeft genoeg gehoord van de zogenaamde ‘rechten van de mens’. Laat het iets horen van de rechten van God. Moge God in barmhartigheid neerkijken op deze wereld, die inderdaad veel heeft gezondigd, maar die ook veel heeft geleden in boetedoening! En moge Hij, in Zijn liefdevolle barmhartigheid alle rassen en klassen van de mensheid omhelzend, Zijn eigen woorden gedenken: als Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken’ (Joh 12, 32)” (Encycliek Tametsi Futura Prospicientibus, 13).
Fratelli Tutti levert kritiek op de politiek, zowel op het liberalisme als op het populisme, en bevat tal van anti-Trump uitdrukkingen. Denkt u dat dit een politiek document is dat is getimed voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen van november?
Ik denk dat paus Franciscus er goed aan zou doen het voorbeeld van de apostelen en de grote traditie van de kerk te volgen door geen concrete en tijdelijke politieke en economische modellen voor te stellen. Paus Johannes Paulus II heeft terecht gezegd: “De Kerk stelt geen economische en politieke systemen of programma’s voor” en “de Kerk biedt haar eerste bijdrage aan de oplossing van het dringende ontwikkelingsprobleem wanneer zij de waarheid over Christus, over zichzelf en over de mens verkondigt” (Encycliek Sollicitudo Rei Socialis, 41). Paus Leo XIII leerde dat “de katholieken, zoals iedere burger, vrij zijn om de ene regeringsvorm boven de andere te verkiezen (zie Encycliek Immortale Dei). Dezelfde leer vinden we terug in de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie: “De Kerk wordt door haar rol en competentie op geen enkele wijze vereenzelvigd met de politieke gemeenschap en is niet gebonden aan enig politiek systeem” (Gaudium et Spes, 76).
Excellentie, zijn er nog laatste gedachten die u wenst toe te voegen?
In zijn geheel gezien geeft Fratelli Tutti de trieste indruk dat, ten koste van een universeel streven naar broederschap voor wereldvrede en samenleven (gezien als goed en oprecht), de verkondiging van de uniciteit van Jezus Christus als de enige Verlosser en Koning van alle mensen en naties is opgeofferd. Hoe nodig en heilzaam zou het voor de hele mensheid zijn geweest als paus Franciscus hierin, in zijn sociale encycliek, had verkondigd wat alle apostelen, kerkvaders en pausen hebben gedaan en aan de mensen van alle naties en religies deze waarheid had verkondigd: “Het grootste voordeel en geluk is om Jezus Christus, God en mens, de enige Verlosser, te aanvaarden en in Hem te geloven”. Een nieuwe sociale encycliek zou vandaag de dag ook deze woorden van de eerste sociale encycliek van de Kerk, Rerum Novarum, moeten weerklinken:
De burgermaatschappij werd in alle opzichten vernieuwd door christelijke instellingen; van deze weldadige transformatie was Jezus Christus tegelijk de eerste oorzaak en het uiteindelijke doel; zoals van Hem alles kwam, zo moet alles tot Hem worden teruggebracht. Want toen de mensheid, door het licht van de Evangelieboodschap, het grote mysterie van de Menswording en de verlossing van de mens leerde kennen, drong het leven van Jezus Christus, God en de mens, door tot elk ras en elke natie, en doordrong hen met het geloof in Hem, met zijn voorschriften en zijn wetten. En als de menselijke samenleving nu genezen moet worden, dan kan dat alleen door een terugkeer naar het christelijk leven en de christelijke instellingen. Daarom houdt afval deze basisinstelling een ziekte in; het teruggaan naar die basisinstelling betekent herstel” (n. 27).
Deze leer sluit aan bij de hele katholieke traditie, die teruggaat tot de heilige Augustinus, die schreef:
Laat hen die zeggen dat de leer van Christus onverenigbaar is met het welzijn van de staat, ons een leger geven dat bestaat uit soldaten die zijn zoals de leer van Christus dat vereist; Laten zij ons zulke onderdanen geven, zulke echtgenoten en vrouwen, zulke ouders en kinderen, zulke meesters en dienaren, zulke koningen, zulke rechters – in fine, zelfs zulke belastingbetalers en belastingbeambtens, zoals de christelijke godsdienst heeft geleerd dat de mensen zouden moeten zijn, en laten zij dan durven te zeggen dat het nadelig is voor het welzijn van de Staat; ja, laten zij niet langer aarzelen om te belijden dat deze leer, als zij zou worden gehoorzaamd, het heil van het gemenebest zou zijn” (Ef. 138 ad Marcellinum, 2, 15).
De encycliek Fratelli Tutti vertegenwoordigt een louter menselijke noodoplossing en beperkt de mensheid tot de horizon van een universeel streven naar een naturalistische broederschap. Zo’n oplossing zal geen blijvende genezende werking hebben, omdat ze niet gebaseerd is op de uitdrukkelijke verkondiging van Jezus Christus als de vleesgeworden God en de enige weg naar de verlossing. De Kerk moet, zelfs in haar sociale leer, het Huis van God opbouwen, dat het Koninkrijk van Jezus Christus is in het mysterie van zijn Kerk en zijn maatschappelijk Koningschap. Het is niet de opdracht van de Kerk om een “nieuwe mensheid” op te bouwen op het naturalistische niveau (zie Fratelli Tutti, n. 127), of “te werken aan de vooruitgang van de mensheid en de universele broederschap” (Fratelli Tutti, n. 276), of om een “nieuwe wereld” op te bouwen voor de tijdelijke gerechtigheid en de vrede (zie Fratelli Tutti, n. 278). Tot op zekere hoogte kan men op Fratelli Tutti deze woorden uit de Heilige Schrift toepassen: “Als de Heer het huis niet bouwt, werken zij die het bouwen tevergeefs. Als de Heer over de stad waakt, waakt de wachter tevergeefs” (Psalm 126, 1). Vol ware profetische kracht en relevantie voor de huidige situatie van de Kerk en de wereld zijn de volgende woorden van de dienaar van God, de Italiaanse priester don Dolindo Ruotolo (+1970), in zijn brief aan paus Pius XI:
Het ernstigste kwaad bedreigt de kerk en de wereld. Deze kwaden worden niet afgewend door menselijke noodoplossingen, maar alleen met het goddelijke leven van Jezus in ons. Er begint een grote strijd tussen goed en kwaad, tussen orde en wanorde, tussen waarheid en dwaling, tussen de Kerk en de afvalligheid. De priesters kreunen onder de troosteloosheid van een traag en vruchteloos leven, de religieuzen zijn arm geworden in het leven van heiligheid. De herders, de bisschoppen, zijn slaperig. Ze slepen zich voort en hebben geen kracht om hun kudde, die verstrooid is, te bezielen” (Brief van 23 december 1924).
De heilige Franciscus heeft ooit in de kapel van San Damiano, in Assisi, gebeden en gehoord dat Christus hem vanaf het kruisbeeld vertelde dat hij “mijn kerk, die in verval is geraakt, moest herstellen” (zie Legenda maior 2, 1). De heilige Bonaventura getuigt van het feit dat Paus Innocentius III, “in een droom, zoals hij vertelde, zag dat de Lateraanse Basiliek op het punt stond in te vallen, toen een kleine arme man, van gemiddelde grootte en nederig voorkomen, haar met zijn eigen rug stutte en haar zo van de val redde”. Voorwaar,’ zegt hij, ‘hij is het die door zijn werk en onderwijs de Kerk van Christus zal ondersteunen’ (Legenda maior 3, 10). Vandaag de dag bevindt de Kerk van Rome zich in een soortgelijke situatie van geestelijke ineenstorting, als gevolg van de geestelijke lethargie van een meerderheid van de Herders van de Kerk, het excessief opgaan van de Paus zelf in wereldlijke zaken en zijn inspanningen om de wedergeboorte te bewerkstelligen van een universeel streven naar een binnenwereldse en naturalistische broederschap (Fratelli Tutti, n. 8).
Moge de Heer op voorspraak van de heilige Franciscus toestaan dat Paus Franciscus een voorbeeld komt geven aan alle bisschoppen, door deze woorden van Onze-Lieve-Heer opnieuw krachtig te verkondigen: “Want wat zal het een mens baten, als hij de hele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel?” (Mk 8:36), en door te herhalen met St. Hilary van Poitiers: “Het niet aanvaarden van Christus, is het grootste gevaar voor de wereld! (Mt. 18).
Comments