Kan Viganò de ‘Dialoog’ over Vaticaan II heropenen?
Steeds meer wordt betwijfeld of de “hermeneutiek van de continuïteit” die Johannes Paulus II en Benedictus XVI op de teksten van het Concilie wilden toepassen wel houdbaar is. Is het toch mogelijk dat er iets fout zit in sommigen teksten van Vaticanum II? Vooral sinds het pontificaat van Franciscus moet men zich de vraag stellen: wat is de waarde van zijn uitspraken en geschriften als ze duidelijk in tegenspraak zijn met het voorafgaand leergezag? Moet je je dan in de meest vreemde bochten wringen om het vermeende doctrinele gezag van de paus te sauveren zoals veel orthodoxe bisschoppen lijken te doen? Wat dat betreft gooit aartsbisschop Viganò terecht een knuppel in het kerkelijke hoenderhok. Lees daartoe onderstaand stuk van Timothy Flanders dat op 16 augustus 2020 verscheen op OnePeterFive.
De laatste brief van Viganò heeft een bredere controverse uitgelokt dan zijn andere recente brieven, vooral omdat deze binnen enkele dagen komt na een overal gepubliceerde brief aan president Trump die deze laatste goedkeurend heeft getwitterd. Opmerkelijk is dat ten minste één lid van het “mainstream”- episcopaat een verklaring heeft afgelegd die geen zwartmakerij is van Viganò. Vanaf het begin was de aanpak van de “Kerk van de begeleiding” tegenover de zorgvuldig gedocumenteerde beschuldigingen van Viganò: ad hominem aanvallen, laster, en kwaadaardige stukjes. Kortom, alles behalve dialoog. Inderdaad, de conciliaire pausen en bisschoppen hebben de dialoog gezocht en gevoerd met ketters, Joden, Mohammedanen en zelfs met heksen gezocht en gevoerd, maar ze hebben grotendeels geweigerd een dialoog aan te gaan met hun eigen broeders over het meest in het oog springende onderwerp van deze hele crisis: de documenten van Vaticanum II. Dit is een discussie die moet worden gevoerd. En we zijn zijne excellentie dankbaar dat hij de voorwaarden voor dit debat vooraan in de discussie heeft geplaatst.
Decennialang waren er twee strijdende partijen die het epicopaat domineerden, de zogenaamde “liberalen” en “conservatieven”, die allebei één zegevierende partij op het Concilie vormden. De eerste wordt vertegenwoordigd door het tijdschrift Concilium en de Bologna gedachteschool, terwijl de tweede wordt vertegenwoordigd door het tijdschrift Communio, met grootheden en pausen als Johannes Paulus II en Benedictus XVI. Maar de merkwaardige eenheid tussen hen beiden is het volgende: ze verdedigen allebei onvoorwaardelijk het Concilie. Inderdaad, de liberale prelaten werden allemaal op hum prominente plaatsen gezet door de conservatieven – zoals de beruchte kardinaal Martini, die oorlog voerde tegen Humanae Vitae en vrouwelijke “priesters” promootte, en die het voorbeeld werd van zijn bewonderaar, Jorge Bergoglio (die hem goedkeurend citeerde in zijn laatste kersttoespraak).
Deze partijen zijn het niet eens over de aard van Vaticaan II, maar ze zijn verenigd in het uitsluiten en belasteren van een derde partij in het episcopaat: de traditionalisten. Deze groep stond bij het concilie bekend als de Coetus Internationalis Patrum, met als leidende figuren mannen als aartsbisschop Lefebvre en bisschop De Castro Mayer. Ondertussen is er een groeiende groep leken-academici die bezorgde zijn over Vaticaan II en de Nieuwe Mis, die ook door de reguliere katholieke academische wereld wordt genegeerd. Ik zoek nog steeds tevergeefs naar een alomvattende verdediging van Vaticaan II van de conservatieve kant die zich kan meten met de eruditie van een Sire, De Mattei, of Ferrara.
In een van de bittere ironieën van het Concilie heeft de poging om de Kerk te “democratiseren” tegen het “klerikalisme” er dus toe geleid dat miljoenen mensen de ark van het heil verlaten, dat anderen blijven en beroofd worden van hun katholiek erfgoed, en dat nog weer anderen die op zoek zijn naar daadwerkelijke dialoog, in de steek worden gelaten. Daarom zijn de woorden van aartsbisschop Viganò in zijn laatste brief een welkome opluchting voor velen die het zwijgen is opgelegd in hun zoektocht naar antwoorden. Zoals Skojec het formuleerde, “hebben traditionalisten vaak geklaagd dat zelfs onze ‘helden’ binnen de kerk praktisch allemaal onvoorwaardelijke verdedigers van het Concilie zijn”. In zekere zin kunnen we een verdediging van een bepaald iets verdragen, zolang we maar een eerlijk debat over dat onderwerp kunnen voeren. Maar Vaticanum II is een zaak waarbij de twee dominante partijen, zoals gezegd, hebben getracht het hele debat het zwijgen op te leggen.
We kunnen alleen maar hopen en bidden – terwijl we ons deel bijdragen in waarheid en liefde – dat dit debat eindelijk wordt geopend door Viganò op een manier die bijna onmogelijk was in de dagen van Lefebvre tegenover Paulus VI en tegenover Johannes Paulus II. In die tijd werd de traditionele beweging bijna volledig uitgebannen en de reputatie van de officiële kerk werd toen nog steeds enorm bewonderd. In onze tijd is de traditionele kritiek alleen maar gegroeid met een officiële vrijstelling door de paus zelf (die de jeugd van de beweging opmerkte), terwijl de reputatie van de Kerk aan flarden is geschoten door de openbaringen van het duistere kwaad dat in het Vaticaan en het episcopaat aan het werk is. In dit verband lever ik mijn eigen bijdrage aan het debat op een van de fundamentele terreinen die Viganò aan de orde stelt.
De documenten en hun vruchten
Viganò maakt een aantal algemene opmerkingen die serieus (ook kritisch) genomen moeten worden als scharnieren van het debat. Een belangrijke algemene opmerking gaat over de vruchten van het Concilie als iets heel anders dan die vruchten van elk ander Concilie raad die eraan voorafging:
Bij nadere beschouwing heeft geen enkel Concilie in de geschiedenis van de Kerk zich ooit gepresenteerd als zo’n historische gebeurtenis, dat het zich van alle andere concilies onderscheidde: er is nooit sprake geweest van een ‘geest van het Concilie van Nicea’ of de ‘geest van het Concilie van Ferrara-Florence’, nog minder van de ‘geest van het Concilie van Trente’, zoals we ook nooit een ‘postconciliaire’ tijd hebben gehad na Lateranen IV of Vaticaan I.
Als we onder de “geest” van een Concilie de gedachteschool van Bologna verstaan, die het Concilie slechts ziet als een stap vooruit in de richting van meer ontwikkeling van het dogma, kunnen we op dit punt zeker toegeven. We kunnen ook vaststellen dat Johannes Paulus II geloofde in een of andere versie van deze “geest”, zoals hij in zijn eerste toespraak als paus heeft verklaard:
“Maar zoals het Concilie niet beperkt blijft tot de documenten, zo eindigt het evenmin met de toepassingen ervan die gevolgd zijn in de postconciliaire jaren. We achten het dan ook als onze eerste plicht de uitvoering van de normen en richtlijnen van het Concilie zo zorgvuldig mogelijk te bevorderen, en dit door een voorzichtige en tevens aanmoedigende actie: bovenal willen we de groei van een aangepaste mentaliteit begunstigen. We bedoelen dit: eerst moeten we onszelf afstemmen op het Concilie, om dan in praktijk te brengen wat het Concilie uitdrukkelijk heeft verklaard, en om wat erin bevat ligt – en dat men gewoonlijk “impliciet” noemt – duidelijk naar voren te brengen, in het licht van de experimenten die nadien ondernomen zijn en van de eisen die ontstaan zijn uit de nieuwe omstandigheden. Het is, in één woord, nodig dat het vruchtbare zaad dat de Concilievaders, gevoed door Gods woord, in goede aarde gezaaid hebben, opgroeit tot rijpheid, in een ontwikkeling die eigen is aan beweging en leven. En met dat goede zaad door de Concilievaders gezaaid bedoelen wij hun gezaghebbende onderrichtingen en hun pastorale deliberaties. [1]
Johannes Paulus II beweerde inderdaad dat het interreligieuze gebed van Assisi de zichtbare uitdrukking was van Vaticanum II.[2] Dit komt precies overeen met de kritiek van Viganò, die de punten voorwaarts verbindt met de Pachamama-afgod en de godslastering van Abu Dhabi: “Als de pachamama in een kerk aanbeden kan worden, dan hebben we dat te danken aan Dignitatis Humanae […] … Als de Verklaring van Abu Dhabi wordt ondertekend, dan hebben we dat te danken aan Nostra Aetate“. Johannes Paulus II zelf zag zijn werk als een voortzetting van wat “impliciet” in de documenten zelf stond, en dat ondermijnt de beweringen van Benedictus XVI dat de slechte vruchten van het Concilie afkomstig zijn van de pers of de verkeerde hermeneutiek en niet van het Concilie zelf.
Daaruit komt de primaire kritiek van Viganò voort op de vruchten van het Concilie op het dogmatische niveau:
Dit concilie is onder andere het enige gebleken dat zoveel interpretatieproblemen en tegenstrijdigheden heeft veroorzaakt met betrekking tot het voorafgaand leergezag, terwijl er niet één ander concilie is – van het concilie van Jeruzalem tot Vaticaan I – dat niet perfect harmonieert met het hele vorfgaande leergezag of dat zoveel interpretatie nodig heeft.
De conservatieve verdedigers van het Concilie beweren (terecht) dat elk Concilie wordt gevolgd door een periode van chaos en onrust, en we kunnen het beroemde Concilie van Nicea noemen als een goed voorbeeld daarvan. Maar let op met wat voor verschil: elk van de vorige Concilies formuleerde een duidelijke doctrine tegen een ketterij, en de chaos die ontstond werd veroorzaakt door de ketters die waren veroordeeld of door de politieke machten die het Concilie probeerden te dwarsbomen of een compromis probeerden te sluiten met de ketters. Het is duidelijk dat de oorzaak van deze chaos niet aan de woorden van het concilie zelf kan worden toegeschreven, maar aan de ongehoorzaamheid van de gelovigen aan die gezaghebbende decreten.
Nu kunnen we twee zeer belangrijke uitzonderingen vaststellen op deze algemene constatering van Viganò: Konstanz en Vaticanum I. Beide Concilies waren noodconcilies die het probleem van de schismatieke pausen (in het geval van Konstanz) en de door de staat benoemde bisschoppen en republikeinse revoluties (in het geval van Vaticanum I) probeerden op te lossen. Als gevolg van vele historische factoren werden deze Concilies ofwel half buiten werking gesteld (zoals Konstanz was) ofwel onvolledig (zoals Vaticanum I was).
Vooral met Vaticanum I kunnen we de uitspraak van Viganò over vorige Concilies nunanceren. Hier stellen we vast dat er een zekere “geest van Vaticaan I” is ontstaan in de vorm van een absoluut pauselijk positivisme – dat in tegenstelling tot de tekst van Dominus Aeternus – die de voorloper werd van het extreme positivisme van Paulus VI. Ondanks officiële pogingen tot het tegendeel liet Vaticanum I vragen over de aard van de Traditie in relatie tot de macht van de paus onbeantwoord.
Deze zwakheden van die postconciliaire periode werden door de ketters van Vaticaan II uitgebuit om de situatie te creëren die we nu hebben, waarin de pausen en bisschoppen een blinde gehoorzaamheid aan tegenstrijdige uitspraken verwachten. Wanneer de gelovigen antwoorden en een dialoog zoeken, en een precieze verwoording van de hermeneutiek van de continuïteit, is het enige antwoord van de bisschoppen: het afdwingen van gehoorzaamheid. Het is het toppunt van klerikalisme omdat het weigert uit te leggen en te onderwijzen – de eigenlijke betekenis van het woord “leergezag” – en een blind vertrouwen verwacht in de bewering van “continuïteit”.
Dit is de realiteit waarvan Viganò zegt dat hij die zich eindelijk heeft gerealiseerd:
“Ik beken het met sereniteit en zonder polemiek: Ik was een van de vele mensen die, ondanks de vele zorgen en angsten die vandaag de dag volstrekt legitiem zijn gebleken, het gezag van de hiërarchie met onvoorwaardelijke gehoorzaamheid hebben vertrouwd. In werkelijkheid denk ik dat veel mensen, waaronder ikzelf, in eerste instantie niet hebben nagedacht over de mogelijkheid dat er een conflict zou kunnen ontstaan tussen gehoorzaamheid aan de hiërarchie en trouw aan de Kerk zelf. Wat deze onnatuurlijke, ja zelfs perverse, scheiding tussen de hiërarchie en de kerk, tussen gehoorzaamheid en trouw, voelbaar maakte, was zeker dit meest recente pontificaat.”
Dit is de positieve kant van het pontificaat van Franciscus: het heeft een ontwaken veroorzaakt onder alle conservatieve verdedigers van Vaticaan II – inclusief Viganò zelf. Het heeft de weinige orthodoxe en moedige bisschoppen gedwongen om de waarheden en fouten van onze tijd volledig te verwoorden en te veroordelen. Het heeft vooral geleid tot de erkenning van de ware leer van het Eerste Vaticaans Concilie, die de zalige Pius IX in die postconciliaire periode tevergeefs trachtte tot stand te brengen door de volgende duidelijke interpretatie van Vaticaan I goed te keuren:
“Het hangt geenszins af van de grillen van de paus of van zijn welbehagen om die of die leer tot voorwerp van een dogmatische definitie te maken: hij is gebonden aan en beperkt tot de goddelijke openbaring en tot de waarheden die deze openbaring bevat; hij is gebonden aan en beperkt door de reeds bestaande Credo’s en door de voorafgaande definities van de Kerk; hij is gebonden en beperkt door de goddelijke wet en door de constitutie van de Kerk.” [3]
De inspanningen van de traditionalistische beweging kunnen op deze woorden worden teruggevoerd. Ze beweren gewoon dat zelfs de paus en zelfs een oecumenisch concilie “beperkt” zijn door wat er eerder is gebeurd: Traditie en tradities. Kortom, het is het gezegde van Ripperger: Traditie behoudt zijn bindende kracht.
________________________________________
[1] Urbi et Orbi, 17 okt. 1978.
[2] Presentando la chiesa cattolica che tiene per mano i fratelli cristiani e questi tutti insieme che congiungono la mano con i fratelli delle altre religioni, la giornata di Assisi è stata come un’espressione visibile di queste affermazioni del concilio Vaticano II. Johannes Paulus II, Toespraak tot de Romeinse Curie, 22 dec. 1986
Write a Reply or Comment