Het oordeel van God in de geschiedenis
Door Roberto de Mattei
Rome Life Forum
21 mei 2020
Op 21 en 22 mei werd in Rome een Life Forum gehouden met diverse sprekers over diverse onderwerpen. Tot nadenken stemt de verhandeling van Roberto de Mattei over of en hoe God oordeelt. Immers dat oordeel van God wordt door velen binnen de Kerk tegenwoordig ontkend, ondanks de talloze uitspraken van de Schrift en de continue Traditie van de Kerk.
Terra infecta est ab habitatoribus suis, propter hoc maledictio vastabit terram – Jesaja 24, 6 In het tijdperk van het coronavirus heeft iedereen het over van alles en nog wat, maar er zijn bepaalde onderwerpen die verboden blijven, vooral in de katholieke wereld. Het primaire verboden onderwerp is dat van het oordeel en de goddelijke vergelding in de geschiedenis. Het feit van deze censuur is voor ons een goede reden om het meningsverschil nader te bekijken.
Het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid
We beginnen niet in het Oude Testament, waar veel verwijzingen zijn naar goddelijke kastijdingen, maar met de woorden van Onze-Lieve-Heer zelf die tegen ons zegt: “Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en al de rest zal u worden gegeven” (Mt. 6, 31-33). Deze woorden van het Evangelie zijn een levensprogramma voor ieder van ons en ze herinneren ons aan een van de zaligsprekingen: “Zalig zijn zij die honger en dorst hebben naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Mt 5,6).
Het rechtvaardigheidsgevoel is een van de eerste morele zintuigen van onze rede: filosofen definiëren het als de neiging van de wil om aan iedereen het hem toekomende te geven. Het verlangen naar gerechtigheid ligt in het hart van ieder mens. We zoeken niet alleen wat waar, goed en mooi is, maar ook wat rechtvaardig is. Iedereen houdt van gerechtigheid en verafschuwt onrecht. En omdat de wereld vol onrechtvaardigheid is, en de menselijke gerechtigheid zoals die door de rechtbanken wordt toegepast altijd onvolmaakt is, streven we naar een volmaakte gerechtigheid – een gerechtigheid die niet op aarde bestaat en die alleen in God kan worden gevonden.
Het meest beroemde proces in de geschiedenis, het proces van Onze Heer Jezus Christus, bekrachtigde het meest flagrante onrecht aller tijden. Maar God is oneindig rechtvaardig, omdat hij ieder mens onfeilbaar zijn eigen gerechtigheid geeft. De schoonheid van het universum bestaat in zijn orde, en die orde is het koninkrijk van de gerechtigheid, want orde betekent elk ding op zijn plaats zetten en gerechtigheid betekent ieder zijn eigen gerechtigheid geven: unicuique suum, zoals het Romeinse recht dat voorschrijft.
De oneindige rechtvaardigheid van God
De oneindige rechtvaardigheid van God manifesteert zich in twee verschillende oordelen die de mens op het einde van zijn leven wachten: het bijzondere oordeel, waaraan elke ziel op het moment van de dood is onderworpen, en het algemene oordeel, waaraan alle mensen na het einde van de wereld in lichaam en ziel zullen worden onderworpen.
Dat is het geloof van de Kerk: ieder mens zal aan het einde van zijn leven voor God verschijnen om ofwel de beloning ofwel de straf van de Heer en Opperste Rechter te ontvangen. Om deze reden, zegt Sirach: Memor est judicii mei, sic enim erit et tuum – Denk aan mijn oordeel want zo zal ook uw oordeel zijn (Eccl 38).
Pater Garrigou-Lagrange legt uit dat de ziel in het betreffende oordeel geestelijk begrijpt dat zij door God wordt beoordeeld en dat zijn geweten in dat goddelijke licht hetzelfde goddelijke oordeel uitspreekt. “Dit gebeurt op het eerste moment dat de ziel van het lichaam wordt gescheiden, en daarom is het waar om te zeggen dat als een persoon dood is, die persoon ook wordt geoordeeld. Het vonnis is definitief en de uitvoering van het vonnis is onmiddellijk.” (1)
Het oordeel van God is anders dan dat van de mens. Zo is er het beroemde geval van Raymond Diacres, de gewaardeerde professor van de Sorbonne, die in 1082 stierf. Een groot aantal mensen woonde zijn begrafenis bij in de kathedraal van de Notre Dame in Parijs, waaronder zijn leerling de heilige Bruno van Keulen. Tijdens de plechtigheid had een verontrustende gebeurtenis plaats die door de Bollandistische geleerden in al zijn bijzonderheden werd onderzocht. Het lichaam van Diacres werd in het midden van het middenschip van de kerk gelegd en slechts bedekt met een eenvoudige doek, zoals in die tijd gebruikelijk was. De begrafenisrituelen begonnen en gingen door totdat de priester de rituele woorden sprak: “Antwoord mij: hoeveel ongerechtigheden en zonden hebt ge…” Op dat moment zei een grafstem van onder het lijkkleed: “Door het rechtvaardige oordeel van God ben ik beschuldigd!” Het lijkkleed werd onmiddellijk van het lichaam gehaald, maar de dode man lag er koud en roerloos bij. Het begrafenisritueel, dat onverwacht was onderbroken, werd onmiddellijk hervat te midden van het tumult van de hele gemeenschap. De vraag werd herhaald en de dode man schreeuwde nog harder dan voorheen: “Door het rechtvaardige oordeel van God ben ik veroordeeld!” De ontzetting van de aanwezigen bereikte zijn hoogtepunt. Enkele artsen kwamen naar het lichaam en bevestigden dat hij echt dood was. Te midden van de algemene schrik en verbijstering besloten de kerkelijke autoriteiten de begrafenis uit te stellen tot de volgende dag.
De volgende dag werd de begrafenisplechtigheid herhaald, maar men kwam tot dezelfde vraag in de rite: “Antwoord mij: hoeveel ongerechtigheden en zonden heb je…?” Dit keer ging het lijk onderhet lijkkleed overeind zitten en huilde hardop: “Door het rechtvaardige oordeel van God ben ik voor altijd tot de hel veroordeeld!” (2) Geconfronteerd met dit vreselijke getuigenis werd de begrafenis stopgezet. Er werd besloten dat het lichaam niet op de gemeenschappelijke begraafplaats mocht worden begraven. Op de kist van de verdoemde man werden de woorden geschreven die hij zal spreken op het moment van de opstanding: Justo Dei judicio accusatus sum; Justo Dei judicio judicatus sum: Justo Dei judicio condemnatus sum. De beschuldiging, de veroordeling, het vonnis – dit is wat de onverlaat wacht op de dag van het Algemene Oordeel.
Daarom zegt de heilige Augustinus in De Stad van God: “Al degenen die uiteraard zullen sterven, moeten zich niet zozeer zorgen maken over hoe ze zullen sterven, maar over de plaats waar ze gedwongen zullen worden om na de dood heen te gaan.” (3) En deze plaats, dat moeten we erbij zeggen, is of de hemel of de hel.
De Boodschap van Fatima opent met het angstaanjagende visioen van de hel en herinnert ons eraan dat ons leven op aarde zeer een ernstige zaak is, omdat het ons stelt voor een dramatische keuze: hemel of hel, eeuwig geluk of eeuwige verdoemenis. Naargelang onze keuze zullen we worden geoordeeld op het moment van onze dood, en het vonnis zal, als het eenmaal is uitgesproken, definitief zijn.
Het algemeen oordeel
Maar er wacht ons een tweede oordeel na de dood: het algemeen oordeel. Het bestaan van een algemeen oordeel dat op het bijzondere oordeel zal volgen is een geloofsartikel. De heilige Augustinus vat de leer van de Kerk in deze woorden samen: “Niemand kan twijfelen of ontkennen dat Jezus Christus, zoals de Schrift verkondigt, het algemeen oordeel zal uitspreken.” (4) Het zal het Laatste Oordeel zijn, waaraan niemand kan ontsnappen.
In het uur van het Algemeen Oordeel zal Jezus Christus, de Godmens, aan de hemel verschijnen, voorafgegaan door het Kruis en omringd door heerscharen van engelen en heiligen (Mt 24, 30-31), en gezeten op een troon van majesteit (Mt 25, 30). De rol van Rechter is aan hem door zijn Vader gegeven, zoals Jezus zelf aan ons in het Evangelie openbaart: “Door mijzelf kan ik niets doen; ik oordeel naar wat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van Hem die mij gezonden heeft (Joh 5, 30).
Maar waarom is er een algemeen oordeel nodig, omdat God toch elke ziel onmiddellijk na de dood oordeelt en het algemeen oordeel slechts het vonnis bevestigt dat al in het bijzonder oordeel is uitgesproken? Is één oordeel niet genoeg?
De Heilige Thomas zegt daarop: “Ieder mens is een persoon op zichzelf en hij is tegelijkertijd een deel van het gehele menselijke ras; daarom moet hij een dubbel oordeel ondergaan: een bijzonder oordeel na zijn dood, wanneer hij krijgt naar wat hij in het leven heeft gedaan, hoewel niet helemaal, omdat hij het niet voor het lichaam maar voor de ziel zal krijgen; maar er moet nog een ander oordeel zijn overeenkomstig het feit dat wij deel uitmaken van het menselijke ras: het algemeen oordeel van het gehele menselijke ras door de scheiding tussen de goeden en de kwaden”. (5)
De engelachtige leraar legt in een andere passage uit dat het tijdelijke leven van de mens weliswaar eindigt met de dood, maar in de toekomst op een bepaalde manier doorgaat, omdat hij blijft leven in de herinnering van mensen, te beginnen met zijn kinderen. Bovendien gaat het leven van de mens door in de effecten van zijn werken. Zo zegt de H. Thomas: “Door de bedriegerij van Arius en van andere bedriegers zal het ongeloof welig tieren tot aan het einde van de wereld; en tot dan ook zal het geloof zich uitbreiden dankzij de prediking van de apostelen”. (6)
Het oordeel van God eindigt dus niet met de dood, maar strekt zich uit tot het einde der tijden, omdat de goede invloed van de heiligen en de kwade invloed van de verworpenen zich uitstrekt tot het einde der tijden. De heilige Benedictus, de heilige Franciscus en de heilige Dominicus zullen het verdienen om te worden beloond voor al het goede dat hun werk tot het einde van de wereld heeft bewerkt, terwijl Luther, Voltaire en Marx zullen worden gestraft voor al het kwade dat hun werk tot het einde van de wereld heeft teweeggebracht. Daarom moet er een eindoordeel zijn, waarin alles wat ieder mens op welke manier dan ook aangaat perfect en duidelijk wordt beoordeeld. Terwijl in het bijzonder oordeel iedere mens vooral zal worden geoordeeld over de juistheid van de intentie waarmee hij heeft gewerkt, zullen in het universele oordeel zijn daden objectief worden beoordeeld, vooral op de gevolgen die ze voor de maatschappij hebben gehad.
Na het onmiddellijke oordeel voor God op het moment van de dood is het noodzakelijk dat er een openbaar oordeel komt, niet alleen voor God, maar ook voor alle mensen, alle engelen, alle heiligen en de Heilige Maagd Maria, want, zoals het Evangelie zegt: “Er is niets verborgen dat niet geopenbaard zal worden; niets geheim dat niet bekend zal worden” (Lc. 12, 2). Het is juist dat degenen die dankzij het lijden en de vervolgingen de hemel hebben veroverd, verheerlijkt zullen worden, terwijl de vele goddelozen en perverse mensen die in de ogen van de mensen een gelukkig leven hebben geleid, in het openbaar aan de kaak gesteld zullen worden. Pater Schmaus zegt dat het uiteindelijke oordeel de waarheid of de valsheid van de culturele, wetenschappelijke en artistieke werken van de mensen zal onthullen: de waarheid of de valsheid van de filosofische richtlijnen, de politieke instellingen en de religieuze en morele krachten die de geschiedenis hebben bewogen; de betekenis van de verschillende sekten en ketterijen, van oorlogen en revoluties. (7) De lichamen van Arius, Luther, Robespierre en Marx zijn al stof, maar op de dag van het oordeel zullen hun boeken, beelden en namen in het openbaar moeten worden geëxecuteerd.
We voegen eraan toe dat ieder mens geboren is en in een natie leeft, en dat zijn actie bijdraagt aan de omvorming van de naties en volkeren waarin hij ten goede of ten kwade leeft, en deze volken en naties zullen worden beoordeeld in hun cultuur, instituties en wetten. Om deze reden zegt het Evangelie dat wanneer de Zoon des Mensen in zijn glorie komt, “alle naties voor hem zullen worden verzameld. En Hij zal hen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. En Hij zal de schapen aan zijn rechterzijde en de bokken aan zijn linkerzijde plaatsen” (Mt 25, 31-46).
Het oordeel zal dus niet alleen over individuele mensen en individuele engelen worden uitgesproken. Ook volkeren zijn geroepen om de plannen van de Goddelijke Voorzienigheid te vervullen en moeten zich daarom richten naar de goddelijke wil die het universum regeert en beheerst. Bij het universele oordeel zal worden geopenbaard of en in hoeverre ieder volk de taak heeft vervuld die God het heeft opgedragen. (8)
Monseigneur Antonio Piolanti schrijft: “Redenen van wijsheid houden bepaalde zaken door de tijd geheim, maar op het eind zal de tijd zijn schat voor de ogen van de gehele vergadering moeten uitstorten. Alle maskers zullen vallen en het tevreden farizeïsme zal de stempel dragen van een onuitwisbare schande”. (9)
Het oordeel zal zich uitstrekken tot de hele menselijke geschiedenis, die in het openbaar zal worden gemaakt tot grotere glorie van God. Het zal de triomf van de Goddelijke Voorzienigheid zijn, die in de loop van de geschiedenis het lot van de mensen en de volkeren op een onzichtbare en ondoorgrondelijke wijze leidt.
In de aanwezigheid van dit definitief vonnis zal iedereen die in het dal van Josafat is verzameld het grootse woord verkondigen: Iustus es, Domine, et rectum iudicium tuum – U bent rechtvaardig, o Heer, en uw oordeel is gerecht (Ps 118, 137).
Het bijzonder oordeel en het algemeen oordeel zijn de twee hoogste momenten waarop het oordeel van God zich over mensen en volkeren manifesteert. Dit goddelijke oordeel wordt gevolgd door een beloning of een straf. Voor individuele mensen kan het loon of de straf ofwel tijdens hun aardse leven ofwel in de eeuwigheid plaats vinden, maar voor de volken, die geen eeuwig leven hebben, kan het loon of de straf alleen in de loop van de geschiedenis worden gegeven. En omdat het algemeen oordeel de geschiedenis tot een einde brengt, zal Jezus Christus op dat moment de verschillende naties niet veroordelen tot eeuwige straf, maar zal hij de ogen van de hele mensheid die verzameld is, openen zodat ze zien hoe elke natie in de loop van de geschiedenis is beloond of gestraft naar haar deugden of zonden.
Het is belangrijk om te begrijpen dat, zowel voor de individuele mens als voor de volken, het algemeen oordeel het hoogtepunt van het goddelijke oordeel is, maar God beperkt zich niet tot het oordeel alleen in dat uur: we mogen zeggen dat hij oordeelt vanaf het moment van de schepping van het heelal. Aan het begin van de geschiedenis van het heelal is er een oordeel – het oordeel van God over Lucifer en de opstandige engelen – net zoals er aan het begin van de schepping van de mens een oordeel is over Adam en Eva. Vanaf die tijd tot het einde der tijden houdt het oordeel van God over zijn schepselen niet op, omdat de Goddelijke Voorzienigheid het hele geschapen universum in stand houdt en naar zijn einde leidt. Alle bewegingen van de fysieke wereld, de morele wereld en de bovennatuurlijke wereld worden door God gewild, met uitzondering van de zonde, die alleen door het vrije schepsel wordt veroorzaakt.
Jezus zegt dat alle haren van ons hoofd zijn geteld (Lc 12, 8). Nog meer is het waar dat elk van onze daden, zelfs de kleinste, door God wordt beoordeeld. Maar God is niet alleen oneindig rechtvaardig, hij is ook oneindig barmhartig, (10) en er is geen goddelijk oordeel zonder barmhartigheid, net zoals er geen uiting is van goddelijke barmhartigheid zonder de meest diepgaande rechtvaardigheid. Misschien wel het mooiste voorbeeld van dit samengaan van rechtvaardigheid en barmhartigheid wordt ons gegeven in de grote gave van het Sacrament van de Boete. In dit sacrament, waarin de zondaar wordt beoordeeld en vrijgesproken, oefent de priester, die in persona Christi handelt, de rechterlijke macht van de Kerk uit, maar ook de moederlijke barmhartigheid van God, die ons van onze zonden verlost. De gerechtigheid van God grijpt in om de orde te herstellen door middel van de boetedoening die de zonde verdient, en de goddelijke barmhartigheid manifesteert zich door middel van de vergeving van onze zonden waardoor God bevrijdt van de eeuwige straffen.
De kastijding van de volken
Wat voor de mens geldt, geldt ook voor volken. God is niet afwezig in de geschiedenis; Hij is er ook altijd in aanwezig in al zijn onmetelijkheid en er is geen punt of moment van de geschapen tijd waarin hij zijn goddelijke gerechtigheid en barmhartigheid voor alle volken niet openbaart. Alle tegenslagen die de volkeren in de loop van hun geschiedenis treffen, hebben een betekenis. Hun oorzaken ontgaan ons soms, maar het is zeker dat de oorsprong van elk door God toegestaan kwaad in de zonde van de mens ligt. De heilige Prosper van Aquitanië, een leerling van de heilige Augustinus, zegt dat “vaak de oorzaken van de goddelijke werking verborgen blijven en dat alleen de gevolgen ervan worden gezien”. (11) Eén ding is zeker: wat de secundaire oorzaken ook mogen zijn, God is altijd de eerste oorzaak: alles hangt van Hem af. Op dit punt moeten we ons afvragen op welke manier God het gedrag van verschillende volkeren en naties in de geschiedenis oordeelt en straft. Het antwoord van de Heilige Schrift, van theologen en heiligen is eenduidig. Tria sunt flagella quibus dominus castigat: oorlog, pest en hongersnood. Met deze drie plagen, legt de heilige Bernardus van Siena uit, (12) straft God de drie belangrijkste ondeugden van de mensen – hoogmoed, weelde en gierigheid: hoogmoed, wanneer de ziel in opstand komt tegen God (Openbaring 12, 7-9), weelde wanneer het lichaam in opstand komt tegen de ziel (Gen 6:5-7), gierigheid wanneer de geschapen dingen in opstand komen tegen de mens (Ps 96:3). Oorlog is de straf voor de trots van de volkeren, epidemieën zijn de straf voor hun weelde, en hongersnood is de straf voor hun gierigheid.
De tekenen waardoor we kunnen weten dat de oordelen van God nabij zijn
In zijn preken analyseert de Heilige Bernardinus psalm 118, waarin staat: Tempus faciendi dissipaverunt legem tuam: ” Het uur breekt aan, Heer, om te handelen: zij slaan schendig de hand aan uw wet” (Ps. 118, 126). In deze uitdrukking van de psalmist onderscheidt de heilige Bernardus drie momenten. Tempus – de tijd die de barmhartigheid van God aan de mensen geeft om hun wegen te veranderen. In deze tijd biedt God de zondaars de mogelijkheid de straf op te schorten, de straf te herroepen, de overtreding te vergeven en genade te ontvangen. God wacht omdat hij de bekering van de zondaars verlangt. De tijd van het wachten kan lang zijn, maar het heeft een limiet. Als er gedurende deze tijd geen berouw is, is straf logisch en noodzakelijk.
Op het tweede moment bereidt God de bestraffing voor van de zondaars die zich niet willen bekeren: een tijd die wordt uitgedrukt door de woorden faciendi Domine, die volgens de H.Bernardinus “de bittere wraak en de strenge bestraffing van God” samenvatten, als het volk niet wenst te veranderen. (13) De straf is echter een daad van barmhartigheid van de Vader. Hij wenst niet de eeuwige dood van de zondaars, maar hun leven, en door de plagen waarmee Hij hen slaat, probeert Hij nog steeds hun bekering te bewerken. Het is de tijd waarin de bijl aan de wortel van de boom wordt geplaatst: securis ad radicem arboris posita est (Mt 3,10).
Het derde moment is wanneer de overtreding voltooid is: dissipaverunt legem tuam. Het is het uur van het opnemen van de sikkel en het oogsten van de oogst, zoals de engel zegt in het Boek van de Openbaring: “Sla uw sikkel erin en maai, want het uur om te maaien is gekomen; overrijp werd de oogst van de aarde.” (Openb. 14, 15).
Wat zijn de tekenen die erop wijzen dat de oogst rijp is?
Sint Bernardinus noemt er zeven:
1. Het bestaan van vele afschuwelijke zonden, zoals in Sodom en Gomorra…
2. Het feit dat de zonde met volledige kennis van zaken en met weloverwogen toestemming is begaan
3. Dat deze zonden door heel het volk worden begaan.
4. Dat dit op een publieke en schaamteloze manier gebeurt
5. Dat het gebeurt met alle genegenheid van het hart van de zondaars
6. Dat de zonden met aandacht en zorgvuldig worden begaan…
7. Dat dit alles op een continue en volhardende manier gebeurt. (14)
Dit is het uur waarin God de zonden van hoogmoed, weelde en gierigheid bestraft met de plagen van de pest, de oorlog en de hongersnood.
Tempus faciendi Domine, dissipaverunt legem tuam
Het is tijd om te handelen, o Heer, want ze hebben uw wet overtreden. Een andere grote heilige met een profetische stem waarin de heilige Bernardine doorklinkt, de heilige Louis Marie Grignon de Montfort, roept in zijn Vurig Gebed voor de Apostelen der Laatste Dagen uit:
“Het is tijd om te handelen, O Heer, ze hebben uw wet verworpen. Het is inderdaad tijd om uw belofte te vervullen. Uw goddelijke geboden zijn met voeten getreden, uw Evangelie is terzijde geschoven, stromen van ongerechtigheid overspoelen de hele aarde, zelfs uw dienaren. Het hele land is verlaten, goddeloosheid heerst, uw heiligdom is ontheiligd en de gruwel van de verwoesting heeft zelfs de heilige plaats verontreinigd. God van de gerechtigheid, God van de wraak, laat Gij dan alles op dezelfde manier gaan? Zal alles op dezelfde manier eindigen als Sodom en Gomorra? Zult Gij nooit uw stilzwijgen verbreken? Zult Gij dit alles voor altijd tolereren?”
De Heilige Louis Marie schreef deze woorden aan het begin van de 18e eeuw. Twee eeuwen later verschijnt de Heilige Maagd in Fatima om aan te kondigen dat als de wereld God blijft beledigen, zij zal worden gestraft met oorlog, hongersnood en vervolgingen van de Kerk en de Heilige Vader en dat “verschillende volkeren zullen worden uitgeroeid”.
Maar is vandaag, honderd jaar na de verschijningen in Fatima, driehonderd jaar na de dood van de heilige Louis Marie, de wereld opgehouden God te beledigen? Is de goddelijke wet misschien minder overtreden, het Evangelie minder ter zijde geschoven, het heiligdom minder ontheiligd? Zien we geen zonden die schreeuwen om wraak voor het aangezicht van God, zoals abortus en sodomie, gerechtvaardigd, aangeprezen en beschermd door de wetten van de volken?
Hebben we niet gezien dat de Pachamama-afgod zelfs binnen de heilige gebieden van het Vaticaan wordt verwelkomd en vereerd? Moet dit alles nu niet door God worden geoordeeld? En moet wie God liefheeft, ook niet het uur van zijn gerechtigheid liefhebben en ernaar verlangen, om het te respecteren, zoals op de dag van het laatste oordeel: Iustus es Domine, et rectum iudicium tuum: U bent rechtvaardig, o Heer, en uw oordeel is gerecht (Ps 118, 137)?
Waarom beseffen de volken niet dat er straffen op komst zijn?
Onder de katholieken zijn er mensen die zeggen dat ze niet weten of dit een straf is of een beproeving, wanneer een bepaald volk of een bepaalde natie getroffen wordt. Maar in tegenstelling tot beproevingen die individuele mensen treffen, zijn rampen die volkeren teisteren altijd straffen. Het kan gebeuren dat een deugdzame man veel moet lijden om in zijn geduld te worden beproefd, zoals met Job is gebeurd. Het lijden dat de individuele mens in zijn leven ondervindt is niet altijd een straf; vaker is het een beproeving die hem voorbereidt op het verkrijgen van eeuwig geluk. Maar in het geval van naties is het lijden als gevolg van oorlog, epidemieën of aardbevingen altijd een straf, omdat naties geen eeuwig bestaan hebben. Zeggen dat een plaag “een beproeving” voor een natie zou kunnen zijn, heeft geen zin. Het zou een beproeving kunnen zijn voor de individuele mensen van een bepaalde natie, maar niet voor de natie als geheel, omdat naties hun straf in de tijd krijgen, niet in de eeuwigheid.
De straffen van een volk nemen toe in verhouding tot de zonden van een volk. Naarmate hun zonden toenemen, neemt bij de goddelozen ook de afwijzing van het idee van straf toe, zoals Voltaire deed in zijn godslasterlijke gedicht over de ramp in Lissabon, geschreven na de vreselijke aardbeving die de hoofdstad van Portugal in 1755 verwoestte. De Kerk heeft altijd gereageerd op de godslasteringen van de atheïsten door eraan te herinneren dat alles wat gebeurt afhankelijk is van God en een betekenis heeft. Maar wanneer het juist de mannen van de Kerk zijn die het idee van de goddelijke straf ontkennen, betekent dit dat de straf al aan de gang en onherstelbaar is. In de dagen van de uitbraak van het coronavirus ging aartsbisschop Mario Delpini van Milaan zelfs zover te zeggen dat “het een heidens idee is om te denken dat God plagen stuurt”. In werkelijkheid maakt het denken dat God geen plagen stuurt iemand niet tot een heiden, maar tot een atheïst. Het feit dat dit precies is wat veel bisschoppen over de hele wereld denken, betekent dat het katholieke bisschopsambt over de hele wereld ondergedompeld is in atheïsme. En dit is een teken van een goddelijke kastijding die al aan de gang is.
De heilige Bernardinus legt uit dat hoe meer de straf van God nadert, hoe minder de mensen die het verdienen zich ervan bewust zijn. (15) De reden voor deze blindheid van de geest is trots, initium omnis peccati (Eccl. 10, 15). Trots verduistert het verstand, voorkomt dat het ziet hoe dichtbij de vernietiging is, en God wil door deze blindheid de hoogmoedigen vernederen.
Met de hulp van de heilige Bernardinus kunnen we ook een regel uit het Boek der Psalmen interpreteren die door Leo XIII in zijn Exorcisme tegen de opstandige Engelen is opgenomen: “Veniat illi laqueus quem ignorat, et captio quam abscondit, apprehendat eum et laqueum cadat in ipsum” (Ps 34: 8). De vrije vertaling van deze passage zou kunnen zijn: “Laat de strik komen, de val waar hij niet aan denkt. Laat de manoeuvre die hij verbergt hem grijpen en laat hem vallen in zijn eigen valstrik van de dood” (Ps 34, 8).
De Heilige Bernardinus zegt dat deze passage van de Psalmen onder drie aspecten kan worden geïnterpreteerd.
Ten eerste, vanuit het standpunt van God: Veniat illi laqueus quem ignorat. De eerste oorzaak van deze onwetendheid komt van God, die voor het verbergen van zijn plannen gebruik maakt van epidemieën en hongersnood: “laqueus est pestis vel fames et consimilia“, zegt de heilige Bernardinus: “de strik is de pest of hongersnood en dergelijke.” Allereerst neemt God de gidsen van het volk weg, niet alleen hun politieke en spirituele gidsen, maar ook de engelen die de naties leiden. Vervolgens neemt God de lumen veritatis weg, wat een genade is zoals elk goed dat van God komt. Tenslotte laat God het zondige volk in de handen vallen van zijn eigen ondeugden, van demonen die de engelen vervangen en van de goddelozen, die hen naar de afgrond leiden.
Et captio quam abscondit, apprehendat eum. Als elke gids eenmaal van hen is weggenomen en ook het licht van de waarheid, dan veranderen de onrouwmoedige mensen niet alleen niet als God de kastijding aankondigt, maar ze vergroten zelfs metterdaad hun zonden. En deze vermenigvuldiging van zonden verhoogt de blindheid van de volkeren.
Et laqueum cadat in ipsum. De zondige mensen zijn zich niet bewust van het uur van de straf, die plotseling en onverwacht op hen afkomt. De manoeuvres waarmee ze de goede mensen probeerden te vernietigen, keren zich tegen henzelf. Ze worden niet alleen gestraft, maar ook vernederd. Zo wordt de profetie van Jesaja vervuld: “Over u zal een ramp komen; gij zult niet weten waar die vandaan komt; over u zal een ramp komen die gij niet kunt afwenden; over u zal plotseling een catastrofe komen die gij u niet kunt voorstellen” (Jesaja 47, 11).
De angst voor God en voor menselijke terreur
Als dan de kastijding begint, verspreidt de demon, die zijn plannen ziet mislukken, het gevoel van terreur onder de volkeren, de voorkamer van de wanhoop. De goddelozen ontkennen het bestaan van de ramp; de goeden begrijpen dat deze is aangekomen, maar in plaats van de gelegenheid aan te grijpen van hun wedergeboorte, worden zij in de verleiding gebracht om er slechts het uur van hun eigen ondergang in te zien. Dit gebeurt wanneer zij weigeren om achter de gebeurtenissen de wijze hand van God te zien om de manoeuvres van de mensen na te jagen. De aartsdiaken Henri-Marie Boudon, een auteur bij wie de heilige Louis Marie de Montfort na aan het hart ligt, schrijft: “Dieu ne frappe que pour être regardé; et l’on n’arrête les yeux que sur les créatures” (17) – “God slaat slechts om de aandacht op zich te vestigen, maar in plaats van onze blik op Hem te richten, wenden we ons tot de schepselen”.
Dit betekent niet dat de manoeuvres van de revolutionaire krachten niet moeten worden geobserveerd, geanalyseerd en bestreden, maar we mogen nooit vergeten dat de Revolutie in de geschiedenis altijd wordt verslagen door de zelfvernietigende natuur die ze intrinsiek in zich draagt, terwijl de Contrarevolutie altijd wint door de vruchtbaarheid van het goede dat zij in zich heeft.
Atheïsme is de verdrijving van God uit elk aspect van de menselijke activiteit. De grote overwinning van de vijanden van God ligt niet in het onderdrukken van ons leven of het beperken van onze fysieke vrijheden, maar eerder in het verwijderen van het idee van God uit onze geest en ons hart. Alle menselijke redeneringen en filosofische, historische en politieke speculaties waarin God niet de eerste plaats inneemt, zijn vals en illusoir.
Bossuet zegt dat: “Toutes nos pensées qui n’on pas Dieu pour objet sont du domaine de la mort” (18) – Al onze gedachten die God niet als object hebben, behoren tot het domein van de dood.” Dit is waar, en we kunnen ook zeggen dat al onze gedachten die wel God tot voorwerp hebben, tot het domein van het leven behoren, want Jezus Christus, de Rechter en Verlosser van het menselijk geslacht, is “de Weg, de Waarheid en het Leven” (Joh 14, 6). Spreken over het oordeel van God in de geschiedenis en over de geschiedenis is dus niet spreken over de dood maar over het leven, en wie over het goddelijke oordeel spreekt is geen “onheilsprofeet” maar eerder een voorbode van de hoop.
Degenen die vandaag de dag met steeds grotere kracht het idee van de goddelijke straf verwerpen, zijn de mannen van de Kerk. Zij verwerpen de straf omdat zij het oordeel van God verwerpen, dat zij vervangen door het oordeel van de wereld. Maar de vrees voor God is geboren uit nederigheid, terwijl de vrees voor de wereld is geboren uit hoogmoed.
Vrees voor God is de hoogste wijsheid: Timor Domini initium Sapientiae zegt het Boek van de Prediker, dat eindigt met deze woorden: Deum time, et mandata ejus serva: hoc est enim omnis homo (Prediker 12, 13): “Vrees God en neem zijn geboden in acht, want dit is alles voor de mens.” Wie God niet vreest, vervangt de goddelijke geboden door de geboden van de wereld, uit angst om door de wereld geïsoleerd, afgekeurd en vervolgd te worden. De vrees voor de wereld, die een gevolg is van de zonde, drijft de mensen ertoe om te vluchten voor de strijd, terwijl de vrees voor God de mensen ertoe aanzet om te vechten.
Een grote Franse schrijver, Ernest Hello, zegt: “De vrees voor de naam van God betekent niet dat je nergens bang voor bent”. (19) En Hello herinnert ons ook aan een woord uit de Heilige Schrift waarvan de diepte nooit volledig zal kunnen worden begrepen: laetetur cor meum ut timeat nomen tuum (Ps 85:11) – “mijn hart verheugt zich dat het uw naam mag vrezen.”
Vreugde bestaat alleen daar waar de aanwezigheid van God is, en God kan niet aanwezig zijn als de vrees voor de Heer niet aanwezig is. De Heilige Geest zegt dat er niets groter is dan de vrees voor de Heer: Nihil melius est quam timor Domini (Eccl. 23, 27); de Heilige Geest noemt de vrees voor de Heer de bron van het leven: Timor Domini fons vitae (Spr. 14, 27); evenals jubelen en vreugde: Timor Domini gloria, gloriatio et laetitia et corona exultationis! (Sir. 1, 11).
Het is deze vrees voor God die ons ertoe brengt de goddelijke hand in de tragische gebeurtenissen van onze tijd te herkennen en met rustige moed de strijd aan te gaan.
De ruiter, de dood en de duivel
De Ruiter, de Dood en de Duivel is een koperplaatgravure gemaakt door Albrecht Dürer in 1513. Het werk toont een ruiter met een helm op zijn hoofd, gewapend met een zwaard en lans, rijdend op een majestueus ros, de dood trotserend, die hem een zandloper toont met de tijdspanne van het leven die vluchtig is, en de duivel, die wordt afgebeeld als een gehoornde dier dat een hellebaard vasthoudt.
Bijna zeventig jaar geleden gebruikte Plinio Corrêa de Oliveira dit beeld in een artikel dat in februari 1951 in het tijdschrift Catolicismo werd gepubliceerd om de botsing te illustreren tussen de Revolutie die niet terug kan keren en de Kerk die ondanks alles niet heeft kunnen zegevieren. Hij schreef:
Oorlog, dood en zonde bereiden zich opnieuw voor om de wereld te vernietigen, deze keer in grotere proporties dan ooit. In 1513 stelt het onvergelijkbare talent van Dürer hen voor in de vorm van een ridder die vertrekt naar de oorlog, volledig gekleed in zijn harnas, en vergezeld van de dood en de zonde, deze laatste uitgebeeld door een eenhoorn. Europa, dat toen al ondergedompeld was in de onlusten die aan de Pseudo-Hervorming voorafgingen, stevende af op het tragische tijdperk van de religieuze, politieke en sociale oorlogen die het protestantisme ontketende.
De volgende oorlog zal, zonder expliciet en direct een godsdienstoorlog te zijn, de heilige belangen van de Kerk zozeer aantasten dat een echte katholiek er vooral het religieuze aspect in kan zien. En de verwoesting die zal worden aangericht zal zeker onvergelijkbaar destructiever zijn dan die van de afgelopen eeuwen.
Wie gaat er winnen? De kerk?
De wolken die we voor ons hebben zijn niet rooskleurig. Maar ze bemoedigen ons met een onoverwinnelijke zekerheid en dat is dat niet alleen de Kerk – wat duidelijk is, gezien de goddelijke belofte – niet zal verdwijnen, maar in onze dagen een nog grotere triomf zal behalen dan die van Lepanto.
Hoe? Wanneer? De toekomst is van God. Veel redenen voor verdriet en angst komen in ons op, zelfs als we kijken naar enkele van onze geloofsbroeders en -zusters. In het heetst van de strijd is het mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat er een vreselijke afval zal zijn. Maar het is absoluut zeker dat de heilige Geest in de Kerk bewonderenswaardige en ontembare geestelijke energieën van geloof, zuiverheid, gehoorzaamheid en toewijding blijft inspireren, die op het juiste moment de christelijke naam weer van glorie zullen doen stralen.
Plinio Corrêa de Oliveira sloot zijn artikel af met de hoop dat de 20e eeuw “niet alleen de eeuw van de grote strijd, maar vooral de eeuw van de immense triomf” zou zijn. Wij zelf herhalen deze hoop, die zich uitstrekt tot in de 21e eeuw, onze eeuw, het tijdperk van het coronavirus en van nieuwe tragedies, maar ook de tijd van een hernieuwd geloof in de belofte van Fatima, een geloof dat wij willen uitdrukken met de woorden die paus Pius XII tot de katholieke actie in 1948 richtte:
“U weet, geliefde zonen, de mysterieuze ruiters waarover het boek Openbaring spreekt. De tweede, derde en vierde ruiter zijn oorlog, honger en dood. Wie is de eerste ruiter op het witte paard? “De ruiter had een boog, en hij kreeg een kroon, en hij reed zegevierend weg” (Openbaring 6, 2). Hij is Jezus Christus. De ziener-evangelist zag niet alleen de ondergang veroorzaakt door de zonde, de oorlog, de honger en de dood; hij zag ook op de eerste plaats de overwinning van Christus. En inderdaad is de weg van de Kerk door de eeuwen heen slechts een via crucis, maar het is ook in elke tijd een triomftocht. De Kerk van Christus, de mannen van het geloof, van de christelijke liefde, zijn altijd degenen die licht, verlossing en vrede brengen aan de mensheid die zonder hoop is. Iesus Christus heri et hodie, ipse et in saecula (Heb 13, 8). Christus is uw gids, van de overwinning tot de overwinning. Volg hem.” (20)
________
1 Réginald Garrigou-Lagrange, La vita eterna e la profondità dell’anima, Italiaanse vertaling, Fede e Cultura, Verona 2018, blz. 94.
2 Vita del gran patriarca s. Bruno Cartusiano. Dal Surio, & altri …, Alessandro Zannetti, Roma 1622, vol. 2, p. 125
3 St. Augustinus, De Civitate Dei, I, 10, 11.
4 St. Augustinus, De Civitate Dei, 20, 30.
5 St. Thomas van Aquino, In IV Sent. 47, 1, 1, ad 1.
6 St. Thomas van Aquino, Summa Theologica, III, q. 59, art. 5
7 Michael Schmaus, Le ultime realtà, Italiaanse vertaling, Edizioni Paoline, Rome, 1960 p. 247.
8 Ibid., p. 248.
9 Antonio Piolanti, Giudizio divino, in Enciclopedia Cattolica, vol. VI (951), col. 731 (731-732).
10 Réginald Garrigou-Lagrange, Dieu, son existence et son nature, Beauchesne, Parijs 1950, vol. I, pp. 440-443.
11 Prosper of Aquitaine, De vocatione omnium gentium (La vocazione dei popoli, Città Nuova, Rome 1998, blz. 74).
12 Saint Bernardine, Opera omnia, Sermo 46, Feria quinta post dominicam de Passione, in Opera omnia, Ad Claras Aquas, Florence 1950, vol. II, pp. 84-8,
13 Ibid., Sermo XIX, Feria secunda post II dominicam in quadragesima, vol. III, p. 333.
14 Ibid., pp. 337-338.
15 Ibid., pp. 340-350.
16 Ibid., p. 341.
17 Henri-Marie Boudon, La dévotion aux saints Anges, Clovis, Cobdé-sur-Noireau 1985, p. 265.
18 Jacques-Bénigne Bossuet, Oraison funèbre de Henriette-Anne d’Angleterre (1670), in Œuvres complètes, Outhenin-Chalandre fils, Parijs 1836, t. II, p. 576.
19 Ernst Hallo, L’homme, Librairie Académique Perrin, Parijs 1911, p. 102.
20 Pius XII, Toespraak van 12 september 1948 tot de Jeugd van de Katholieke Actie, Discorsi e Radiomessaggi, X (1948-1949), p. 212).
Comments