Verum, pulchrum et bonum
Onlangs was ik met vakantie in de buurt van de Zuid-Franse stad Lyon. Op onze verkenningstochten bezochten we ook de dominicaner priorij Sainte Marie de La Tourette in Eveux. Het bijzondere van dit klooster is dat het in de jaren vijftig van de vorige eeuw ontworpen en gebouwd is door de wereldberoemde architect Le Corbusier. Dit bouwwerk is op de werelderfgoedlijst van de VN geplaatst.
Min of meer toevallig kwamen we enkele dagen later in de buurt van St. Etienne (Firminy) uit bij een kerk, gebouwd door Le Corbusier. Deze kerk, St. Pierre, is pas 40 jaar na de dood van de meester in 2006 voltooid.
Als u mij vraagt: was je onder de indruk?, dan zeg ik: ja. Vraagt u me: vond je het mooi?, dan zeg ik volmondig nee. Onder de indruk was ik van de lompe kolossale bouw met zijn vaak vreemde vormen die volledig in beton is uitgevoerd. Lelijk vond ik het vanwege het materiaal waarmee je geen enkele verfijning kunt (en misschien wilt) bereiken en dat bovendien door weersinvloeden gauw lelijk wordt en gaat slijten. De priorij gaf van bepaalde zijde de indruk van een desolaat, verlaten gebouw dat wachtte op sloop.
Bij de rondleiding werden allerlei diepere bedoelingen van de architect aangegeven die ik niet kan navertellen omdat ze mij totaal niet overtuigden en me vooral het bij moderne kunst wel meer optredende gevoel van “de onzichtbare kleren van de keizer” bezorgden. De gids gaf wel toe dat Le Corbusier weliswaar een groot kunstenaar was maar dat hij in zijn bouw niet altijd even praktisch was wat betreft geluidsoverlast en waterdichtheid.
Toevallig stootte ik na de vakantie op internet op een artikel van de Britse schrijver Theodore Dalrymple. Het is een bespreking van het werk van prof. James Stevens Curl, een bekende architectuurhistoricus, “Making Dystopia: the Strange Rise and Survival of architectural Barbarism”. Hij schrijft – en dat geldt niet alleen voor de Britse eilanden maar ook voor het vasteland van Europa: “Bezoekers van deze eilanden, die ogen in hun hoofd hebben, zullen zien dat er nauwelijks een stad is die haar straten – en haar skyline – niet vervuild heeft met gevoelloze, lompe toevoegingen van na 1945 die geen rekening houden met bestaande afmetingen, bestaande patronen van straten en gebouwen, met de schaal, de materialen en de accenten.” Het is duidelijk dat de auteur overtuigd is van het barbarisme van de meeste moderne architecten, die werken aan het tegendeel van een “Utopia”, namelijk een “Dystopia” waarin eigenlijk niemand wil wonen.
Over Le Corbusier schrijft Dalrymple:
“Een van de heilige drie-eenheid van architecturaal modernisme, Le Corbusier, presenteert zichzelf vaak in geschriften als zou hij staan in de apostolische successie van de grote architecten van het verleden en hij vervuilde zijn teksten met kleine woordloze schetsen van het Parthenon en andere grote gebouwen om dat te bewijzen. Hij beschuldigde hen die het verband niet aanvaardden ervan, dat ze niet in staat waren het te zien – zoals een mathematische fysicus wellicht van een leek zou kunnen zeggen dat hij de kwantumtheorie niet snapte – en hij begon daarmee een intellectuele terreurcampagne tegen de leken die tot vandaag heeft geduurd…… Le Corbusier zag nauwelijks een stad die niet graag afgebroken en opnieuw opgebouwd wilde worden, alsof nooit iemand vóór hem ergens over had nagedacht, zoals een moslim gelooft in de jahillyyah, de onwetendheid die bestond voor de komst van Mohammed.”
Prof. Curl stelt in zijn boek: “De esthetiek van de nazi’s evenals die van de communisten had veel overeenkomsten met het modernisme”.
“En het meest verbijsterende voorbeeld van vrijwillig gekozen affiniteit van de modernisten met het totalitarisme is natuurlijk Le Corbusier die je gerust een fascist kunt noemen.” Maar stelt Curl: dit zul je nooit horen in een Franse of Britse school voor architectuur, ondanks het feit dat hij in 1941, een jaar na de vlucht van acht miljoen Fransen voor de oprukkende Duitsers, een boekje schreef, getiteld Destin de Paris waarin hij voorstelde een groot gedeelte van de bevolking van Parijs naar het platteland te deporteren, omdat zij volgens zijn verheven mening niets in Parijs te zoeken hadden waarbij hij een groot gedeelte van Parijs wilde veranderen in een soort Novosibirsk aan de Seine. Volgens Dalrymple had Le Corbusier de gevoeligheid van een totalitaire dictator. Toch is kritiek leveren op Le Corbusier in een school voor architectuur ongeveer hetzelfde als in Mekka kritiek leveren op het karakter van Mohammed.
Het zijn harde oordelen over de moderne architectuur in het algemeen en Le Corbusier in het bijzonder. Het artikel van Dalrymple besluit met de constatering:
“Zou zich iemand een wereldwijde uitbarsting van echt en hartgrondig verdriet kunnen voorstellen zoals bij de recente brand van de Notre Dame van Parijs, als een gebouw van de laatste zeventig jaar zou afbranden? Inderdaad, de verwoesting van vele ervan zou bijna een reden tot vreugde zijn. Modernistische gebouwen zullen nooit oud worden zoals de Notre Dame oud geworden is; zij zullen alleen maar aftakelen en ze takelen gewoonlijk al af voor ze klaar zijn.”
Ik kan het er alleen maar mee eens zijn en ik zou er nog aan toe willen voegen dat in de scholastieke filosofie en theologie drie dingen onverbrekelijk bij elkaar horen: het ware (verum), het schone (pulchrum) en het goede (bonum). Mankeert een van de drie, dan zullen ook de andere twee mankeren. De moderniteit heeft de waarheid laten varen omtrent God en de bestemming van de mens. Ze heeft dus ook geen weet van het echt goede en is niet in staat tot het scheppen van het tijdloos schone.
29 juli 2019
Write a Reply or Comment